CI.
Flavius Tiberius Mauritius.
Mauritius, door Keizer Tiberius Konstantinus tot navolger op den troon van 't Oosten verkooren, is in 't 539 jaar na Christus geboorte in Rome gebooren.
Zijn Ouders zijn by geen schrijvers bekent, die zommige stellen uit oude Romeinen, zommige uit Grieken gesprooten te zijn. Zijn Vrouw was Konstantia, de dochter van Keizer Tiberius Konstantinus en Anastasia; een vroome en godvruchtige vrouw, die door haar vader aan hem belooft wierd. By haar won Mauritius vier Zoonen; als Theodosius, Konstantinus, Tiberius, en Advokatus, die alle op eenen dag in 't gezicht van hun vader, door orde van Fokas, onthooft zijn; en drie Dochters, waar van eene, Gordia genoemt, aan Filippikus, Landvoogd in 't Oosten, getrouwt was, die alle nevens haar mannen, uit last van Fokas, ook zijn omgekomen; doch zommige drijven, dat deze Gordia, de vrouw van Filippikus, niet de dochter, maar de zuster van Mauritius geweest is.
Nauwelijks was de keur van Tiberius na zijn dood door 't krijgsvolk bevestigt, of Mauritius klom als Keizer op den troon van 't Oosten. Voor deze verheffing had hy onder Keizer Justinus den II het ampt van Geheimschrijver met grooten lof bekleed, die hem daar na ten Overste over de lijfwacht stelde. Zo heerlijk kweet hy zich in die bediening, dat Tiberius, Keizer geworden zijnde, hem zijn gansche heirmacht vertroude, en met de zelve naer den Persiaan zond, die door zijn krijgskunde en dapperheid overwonnen wierd. Hy, zegepraalde en met een ongelooflijken buit te Konstantinopelen te rug komende, wierd van Tiberius niet alleen minnelijk verwelkomt, maar, door den roem zijner daaden opgetoogen zijnde, met zijn dochter beschonken, en eindelijk tot zijn navolger in 't rijk aangenoomen. Niet lang had hy als Keizer geregeert, of ieder was over zijn Vorstelijke deugden verwonderd. Met een ongemeenen iever bezocht hy de waare Kerk, die hy, benevens de leeraars, voor alle ongevallen beschermde. Door zijn weldadigheid verkreeg hy van zijn onderdaanen met een algemeene toejuichinge den naam van Vader des Vaderlands, en van den alderbesten Prins. In eeten en drinken toonde hy zich maatig, en was een vyand van d'overdaad. Een doodelijken haat droeg hy de vleiers en aanbrengers toe. Grootmoedig en voorzichtig toonde hy zich in alle onderneemingen, dewijl de wijsheid de grootmoedigheid verzelde. Niets waardeerde hy hoger dan den aangenaamen vreede; derhalve wierd de jaarelijkse schatting van zijn voorzaaten niet alleen gewillig door hem aan de Hunnen en Alvaren voldaan, maar hy gaf'er noch twintig duizend kroonen by, om hen des te meer aan hem te verplichten. Wat zeg ik van zijn goeddadigheid tegen zijn vyanden? Kosdroës de II, na de moord
van zijn vader tot hem gevlooden zijnde, wierd niet alleen door hem wel ontfangen, maar in zijn rijk hersteld: ja hy liet zijn vyanden leven, schoon zy een schandelijke dood verdiend hadden. Hoe zeer hy de vreede met den Persiaan zocht te onderhouden, echter ontzagen die volkeren zich niet zijn landen te ontroeren. Om den moedwil dier landaard te beteugelen, zond hy Filippikus met een machtig leger derwaarts, die hy na verscheide strijden overwon, tot het maaken van een vreede dwong, en met een grooten roof en veel gevangenen te rug keerde. Niet ongelukkiger was hy in den oorlog der Scyten, die door hem uit Mesien verdreven wierden. Zijn Keizerlijke Stedehouder in Italien, Smaragdus liet ook edele blijken van zijn dapperheid zien, en rukte uit de handen der Langebaarden veel steeden. Dus gelukkig en loffelijk regeerde hy eenige jaaren; doch op de zege over de Persianen hoogmoedig, en daar by gierig, geworden zijnde, wikkelde hy zich zelven in een doodelijken oorlog. Niet alleen weigerde hy aan Kaganus, Koning der Hunnen en Avaren, de gewoonelijke schatting te geven, maar viel met een machtig leger in zijn landen. Na het hernemen van Antiochien, beval hy de zorg van dezen oorlog aan zijn Veldheer Priskus, die met Kaganus, na dat hy de Salvinen geslagen, hun Koning Musacius gevangen genomen, en Ardagastus geslagen had, een vreeverbond oprechte. Niet lang hield Kaganus zijn woord, maar bereide zich weder ten oorlog, die echter door de welsprekentheid van een Gezant gedempt wierd. 't Was evenwel die barbaar niet mogelijk zijn gegeven woord te houden, des viel hy met een groote macht in 't Oosten. Echter was hy niet voorspoedig; want
terwijl hy alom de landen verwoeste, wierd zijn rijk door de pest ellendig aangetast, die hem ook op eenen dag van zijn zeven zoonen beroofde. Niet gelukkiger was zijn leger, dat, door de macht van Mauritius geslagen, een nederlaag bekwam, die hem op ruim veertig duizend menschen stond; doch door de verradery van een der Keizerlijke Hooftmannen 12000 Romeinen gevangen gekregen hebbende, joeg hy het Keizerlijk leger een schrik aan, dewijl hy hen alle, om dat hen Mauritius voor geen gering geld wilde lossen, liet dooden. Dit verwekte zulk een haat tegen Mauritius, dat zy eenen Fokas voor Keizer opwierpen, door wiens last Mauritius met zijn vrouw en kinderen op den 24 November in 't 602 jaar na Christus geboorte onthooft wierd, na dat hy 63 jaaren geleeft, en 20 jaaren, 3 maanden, 5 dagen geregeert had. Diakonus, Suidas, P. Letus, Cedrenus, Zonaras, Evagrius.