XCV.
Flavius Zeno Isauricus.
Zeno, door zijn Zoon Leo den Jongen tot Keizer van 't Oosten verklaart, is in 't 426 jaar na Christus geboorte in Isaurien, een gedeelte van het eiland Cicilien, gebooren, om welke reden hy Isauricus bijgenoemt wierd.
Zijn Ouders zijn niet bekent; doch waren geringe lieden in Isaurien. Zijn Vrouw was Ariana, de dochter van Keizer Leo den Grooten en Berina: by haar won hy een Zoon, Leo genaamt, die van zijn Grootvader voor Keizer uitgeroepen wierd, zijn vader met eigen hand den kroon opzette, en van wien ik op het 288 blad wijtlopig gesprooken heb. Zijn Broeder, Longinus, die zich tegen Anastasius tot Keizer op wierp, en door Scyta overwonnen, en gedood is.
Toen Leo de Jonge met vergif door Berina van 't leven berooft was, viel de alleenheerzing op Zeno zijn vader. Nauwelijks was het lichchaam des jongen Keizers ter aarde besteld, of Berina hitste het krijgsvolk tegen Zeno op, en bracht zo veel te weeg, dat hy uit het rijk verdreven, en haar broeder Flavius Basiliskus in zijn plaats tot Keizer op den troon verheven wierd, die terstond zijn zoon Markus voor Meedeheerscher verklaarde. Eer de zaak in arbeid ging, had zich Zeno, terwijl hy met zijn zoon regeerde, by het krijgsvolk en de inwoonders van Konstantinopelen gehaat gemaakt, dewijl hy in al zijn doen zich wreed betoonde, en zich aan de luiheid, en het zwelgen van veel wijn, overgegeven had; want toen Basiliskus met zijn macht op hem aankwam, bereide hy zich niet eens ten tegenweer, maar vlood, als een verbaasde, naer zijn vaderland, waar op Basiliskus, de stad Konstantinopelen ingenomen hebbende, zich op den troon zette. Het gedenkteeken van deze overwinning vertoont een zijner goude penningen, die zeer zeldzaam is, waar op men een gevleugelde Overwinning ziet, die in zijn rechterhand een kruis houd; getekent victoria augg. conob, Der Keizeren Overwinning. Basiliskus dan het gebied van 't Oosten voerende, zette terstond alle rechtzinnige Bisschoppen af, en voerde de kettery van Eutyches en Dioskores met geweld in. Alle besluiten der waare yveraars voor Godts kerke wierden door zijn beveelen vernietigt. Niet minder wreevelig stelde hy zich tegen den Raad aan, die, zijn moedwil wars, aan Zeno schreven, hem geld en onderstand beloovende indien hy zich wou wapenen, en met zijn machten voor Konstantinopelen rukken. Het zelve
wierd hem ook van den Bisschop Akatius belooft, waar op Zeno uit zijn vadzigheid ontwaakte, in Isaurien een groote macht byeen vergaderde, en met de zelve naer Konstantinopelen toog. Geen kleine schrik beneep Basiliskus toen hy zag dat Zeno met zijn macht de stad omcingeld had dewijl hy wist hoe slecht hy by den Raad en de Geestelijkheid, door zijn wrevel, te boek stond. Ook bespeurde hy, dat het krijgsvolk begon te wankelen, en meer tot Zeno dan tot hem genegen was. Terwijl hy hier over zijn gedachten liet gaan, taste Zeno de stad aan, die hy, zeer weinig tegenstand vindende, innam. Basiliskus wierd met vrouw en zoon gevangen genoomen, en door Zeno, na een regeering van veertien maanden, naer Kappodocien in ballingschap gezonden, waar in hem zijn zoon en vrouw verzellen moest, en waar in zy alle door gebrek van voedzel gesturven zijn. Nu zat Zeno voor de tweedemaal op den troon, en alhoewel hy de kettery van Eutyches haate, nochtans was hy die van Arrius zeer toegedaan, om welke reden hem Leo den Grooten, in 't verkiezen van een novolger in 't rijk, voor by gegaan was, en zijn zoon, een jongeling van groote hoope, verkooren had, terwijl hy zich moest vernoegen met het ampt van Stedehouder van Konstantinopelen. Toen hy veel zaaken beslecht, en de gunst des volks op nieuws gewonnen had, neemt hy voor het ongelijk, hem door Berina aangedaan, te wreeken, die zich toen by haar broeder Armatus ophield, van wiens bystand zy verzekert was. Hy ruste zich dan ten oorlog toe, en was zo gelukkig, dat hy het leger van Armatus overwon, hem doodde, en Berina dwong naer een vesting in Cicilien te vluchten,
alwaar zy ook gesturven is. Terwijl hy hier zijn wapenen gelukkig voortzette, had Theodorikus, Koning der Oostgotthen, voor hem een heerelijke zege op Odoäcer, die geheel Italien verwoeste, en onder zijn gehoorzaamheid bracht, behaald. Na deze twee overwinningen, gaf hy zich geheel aan de vadzigheid, wellusten, hoerery en dronkenschap over, waar door hy zijn Keizerlijke waardigheid met allerlei laster besmette. Door zich gestadig vol te zuipen wierd hy met de vallendeziekte gekwelt, die hem zo vinnig aantaste, dat zommige dikwils meende dat hy dood was. Als hy eens op deze wijze van de voorgedachte kwaal zeer hevig aangetast wierd, en niemand aan zijn dood twijffelde, wierd hy in 't graf geleid. Hy, van zijn dronkenschap en kwaal weêr bekomen zijnde, begon onder de zerk zeer deerlijk te kermen, dat het van de voorbygaanders gehoord wierd, die het zelve aan de Keizerinne ontdekten; doch Ariadna, die een groote haat om zijn dronkenschap tegen hem opgevat had, verbood hem te verlossen; zo dat hy op den 6 April in 't 491 jaar na Christus geboorte van honger moest sterven: hebbende 65 jaaren geleeft, en 16 jaaren en 6 maanden met weinig lof geregeert. Zie Niceforus Kerklijke Historie 6 Boek 24 Hoofdst. Prokopius, Suidas, Cedrenus, &c. Zijn penningen komen in opschrift met die van Basiliskus over een.