XCIV.
Flavius Momyllius Augustulus.
Augustulus, die, na het verdrijven van Nepos, zich zelve als Keizer op den troon van Rome zette, is in Italien gebooren; doch in wat plaats, of in wat jaar weet men niet.
Zijn Vader was Orestes, een Raadsheer te Rome, door wien Nepos van den troon gebonst, en uit het rijk verdreeven was. Zijn Moeder is niet bekent. Zijn Neef, Keizer Flavius Julius Nepos, zo Paulus Diakonus wil, waar van op het voorgaande blad gesprooken is.
Toen Augustulus, na 't verdrijven van Nepos, zich meester van Rome gemaakt had, rechte zijn Vader Orestes met Genserik, Koning der Wandalen, een verbond op. Terwijl zy hier mee bezig waren zocht Odoäcer, Koning der Werlen, met een groot leger van Herulen, steunende daarenboven op de hulp der Turtilingen of Scyren, Italien van de uiterste grenzen van Pannonien te naderen, die, terwijl hy zijn leger noch door het land der Norien leit, gehoort hebbende het gerucht van Severinus, een vermaard yveraar der Kristenen, die zich toen ter tijd in die plaats onthield, tot hem ging om de zegen van hem te ontfangen. Als hy, na 't ontfangen der zelve, uit zijn huis wilde gaan, en zijn hooft boog, om zich niet, dewijl hy groot van lichchaam was, aan de deur te stooten, liet zich de genoemde Severinus dus hooren: Ga Odoäcer, ga nu naer Italien, omhangen met slechte vellen van wilde dieren, gy zult haast veel aan veele schenken. Deze woorden zijn door de uitkomst waargemaakt; want weinig jaaren daar na heeft hy het gebied over geheel Italien, en daarenboven over Rome zelfs gehad. Odoäcer dan, Italien ingetrokken zijnde, rukte met zijn leger Orestes, op de grenzen van Ligurien, onder d'oogen, die, ziende dat hy met zijn volk tegen dat machtig leger niet bestaan kon, zich uit vrees binnen Ticinen begaf, op welkers sterkte hy zich verliet. Odoäcer zulks hoorende, snelt derwaarts, belegert de stad, krijgt haar na een kloekmoedige tegenweer stormenderhand in, en
recht een deerlijk bloedbad aan. Niemand wierd verschoont; zelfs zag men geen jaaren noch afkomst aan. Niet minder was de verwoesting, dewijl men alles plonderde, en de Tempels en huizen tot den grond toe verbrand wierden. Orestes had ook geen beter lot, dewijl hy, door de vyanden gevangen genomen zijnde, naer Placencen gevoerd wierd, alwaar zy hem vermoordden. Odoäcer, hier de zege bekomen hebbende, verspreide zich met zijn macht door al de steeden, bracht Italien terstond onder zijn gehoorzaamheid, en roeide veel steeden, die weerstand boden, na dat hy de ingezeetenen had doen vermoorden, tot den grond toe uit. Hy, op zijn gelukkige voortgang hoogmoedig, vatte terstond de Keizerlijke macht op, zich Koning van Rome noemende. Augustulus, die, na het verdrijven van Nepos, de Keizerlijke waardigheid had aangenoomen, ziende dat heel Italien voor de macht van Odoäcer bezweek, reeds door een ongelooffelijke schrik bevangen, en van zich zelfs ellendig, wierp het purper van zich, en stond op den 23 Augustus in 476 jaar na Christus geboorte het gebied af, op welken dag hy 10 maanden en 24 dagen geregeert had: waar na hem Odoäcer vergunde als een gemeen persoon te leven; in welke staat hy ook gesturven is. Aldus is met Rome het gebied der Romeinen, door de heele weereld geëert, en de Keizerlijke hoogheid, die wel eer van Oktavius Augustus is opgerecht, met deze Augustulus te grond gegaan, na het bouwen der stad Rome 1229, na Kajus Cesar, die eerst de alleenheerzing op zich heeft genoomen 517, en na Christus geboorte 475 jaaren. Zie Proc. Paul. Diak. Pomp. Letus, Onuf.
Na dat Augustulus de Keizerlijke waardigheid had afgestaan, wierd Rome 77 jaaren door 9 Gottsche Koningen geregeert, die dus, genoemt wierden: Odoäcer, Theodorikus, Athalarikus, Theodahatus, Vitiges, Ildovaldus, Alarikus Rogus, Totilas Baduilla, en Theias; met welke Theias het gebied der Gottsche Koningen, toen hy door Narses in een slag overwonnen was, en sneuvelde, in Italien een einde genomen heeft. Ook wierden door hem de Langebaarden in Italien gelokt, die onder hun Koning Alboinus uit Pannonien, nu Hongaryen genoemt, naer Italien afzakten, en zich verwinnaars van die landen maakten. Na de Gotthen dan hebben 22 Langebaarsche Koningen op den Roomschen troon gezeeten, als Alboinus, Clefis, Antharis, Agilulfus, Adalvaldus, Rhotaris, Rodoaldus, Aribertus, Gundebert, Pertaritus, Grimoald, Garibaldus, Kunibertus, Luithbertus, Ragumbert, Atibert, Ansprandus, Luitprandus, Hillebrand, Rachis, Aistulfus, en Desiderius; welke Desiderius, na veel hoon van Paus Adrianus geleden te hebben, door Karel den Grooten, toen Koning van Frankrijk, uit het Itaaljaansche
gebied gedreeven wierd, waar na de regeering der Langebaarsche Koningen in Italien eindigde. Deze Karel schonk dat wel eer gevreesde rijk aan den Paus, die voor die weldaad hem, in een Concilium te Rome, dat uit honderd en vijfenvijftig Bisschoppen bestond, het recht toestond van een Paus te verkiezen, en order op den Apostolischen stoel te stellen. Zie Paulus Diakonus, Platina, en veel andere. Weet ook, dat 16 Keizerlijke Stedehouders van 't Oosten het gebied met de Gottische en Langebaarsche Koningen in Italien gevoerd hebben; waar van Longinus de en eerste, en Eutychus de laatste was.