XCIII.
Flavius Julius Nepos.
Nepos, die, na 't verdrijven van Glycerius, zich zelven op den troon van Rome zette, is te Rome gebooren; doch in wat jaar melden geen Schrijvers.
Van zijn geslacht valt niets te zeggen.
Op wat wijze hy Glycerius van den troon gestooten heeft, is door mij op het voorgaande blad beschreven. Nauwelijks had hy zich het Roomsche gebied aangematigt, of hy voegde by zijn staatzucht de wreedheid. Veel voorname mannen wierden door zijn bevel van 't leven berooft. De Raadsheer Orestes, zijn wreevel willende straffen, vergaderde een groot leger byeen, en rukte met het zelve naer Ravenna, waar binnen zich toen Nepos onthield. Hy, met list op den 12 van Augustus daar binnen geraakt zijnde, dwong Nepos op dien zelven dag, zijnde het 475 jaar na Christus geboorte, het gebied af te leggen, en zich, als balling, naer Dalmatien te begeeven, 't geen hy na een regeering van 1 jaar, 2 maanden, en 6 dagen was gedwongen te gehoorzaamen. Dus wierd aan hem vergolden 't geen hy eertijds aan Glycerius gedaan had. Eindelijk is hy, na dat hy vijf jaaren in ballingschap by vreemden gezworven had, binnen Salona vermoord. Zie Pomponius Letus, Paulus Diakonus. Een zijner goude Gedenkpenningen vertoont een kruis in een krans; getekent conob.
Op het voorgaande blad heb ik eenige Taferelen vertoont van mannen, die ik, na het voltooyen van dit werk, met gelijk getal vrouwen, de weereld meen meede te deelen, welke, behalven het ondicht, dus van mij behandelt zijn.
ALTHEA, De dood van Meliager verhaastende.
Zal 't bloed van Eneus dan den Kalidoonschen troon.
Betreên, en kittlen zich met dien vervloekten zegen?
En Testius, berooft van erfgenaam en zoon,
Vergaan? o Broeder, die mijn ziel zo is geneegen!
O Zoon! wien van u tweên zal zegepraalen? gy
Die ik eer baarde en kweekte, of gy vermoorde Broeder?
Neen, Meliager sterve in 's moeders razerny.
Hy sterve! hoe, ben ik meer zuster dan als moeder?
Mijn hand bezwijkt, en beeft, en ziddert voor dat woord.
Hy leve! zal ik dan 't gestorte bloed niet wreeken?
O Zoon! maar neen, gy hebt mijn broeder 't hart doorboord,
Zijn heerlijk bloed zal niet vergeefs op d'aarde leeken:
Hy sterve, o broeder, ja hy sterve, en door mijn hand.
Dus sprakze, en wierp het stokje al bevende in den brand.
DIDO, Eneas zijn ontrouw verwijtende. Zy spreekt:
Gy wilt me ondankbre dan verlaaten, en ontzind
Uw stevens wenden naer Itaalje, weer noch wind
Noch tijd aanzien, daar ik weleer, met u bewoogen,
Uw vloot herstelde, en wiesch de traanen van uw oogen?
Waar zijn uw eeden, die gy zwoerd, toen u mijn hand
En ziel geleide naer Siccheus ledikant?
Heb ik Hiarbas niet om u voor 't hooft gestooten?
De trouw versmaad van zo veel Koningen en Grooten?
Waar kunt ge Iülus, of waar beter Trojes val
Herstellen, spreek, dan in deez' halfvolbouden wal?
Gy hebt ondankbare uw Kreüze, als my, verlaaten,
En zijt een bastert. Ga, zoek d'Itaaljaansche staaten.
Ga, ga: maar zo de Goôn rechtvaardigen mijn beê,
Zult gy om Dido, als gy dobbert op de zee,
Steeds denken; ja, gy zult, met steigerende hairen,
Om Dido roepen als gy neêrzinkt in de baaren.
KLYTEMNESTRA, haar gemaal vermoordende.
Ontaarde Klytemnestre, is uw gemoed vereeld?
Leent gy aan Nauplius uw overspeelige ooren,
Die uw ontaarde boel met geile zangen streelt,
Wier kitteling u meer dan 't daglicht kan bekooren?
Is dit uw egemaal omhelzen uit den strijd?
Is dit, na tien jaar, hem ontfangen in Miceenen?
Gy toont het bastert bloed daar ge uit gesprooten zijt.
Vaar voort, nu kunt ge u op zijn heilige aschvereenen.
Braveer Orestes en Elektra. Smoor in 't bloed
Van uw gemaal de zucht eens moeders, lang verbannen.
Zet op den rijkstroon met Egistus nu uw voet.
Regeer, regeer nu als twee monsters en tierannen.
Doch schoon gy ieder, ja het Godendom zelfs tart,
Uw zoon Orestes zal u booren door het hart.
| |
Dit 's Nepos, die het rijk door dwinglandy bekwam,
Toen hy Glycerius den Scepterstaf ontnam,
En met zijn benden dreef uit het beneepe Romen,
Daar hy het bloed van zo veel burgeren deed stroomen;
Doch op die wijze als hy Glycerius verstiet,
Wierd hy verdreeven uit het Keizerlijk gebied:
O ja, Orestes dwong hem alles te verlaaten,
Die met een leger van geoeffende soldaaten
Hem, naer Dalmatien, in ballingschap verjoeg,
Toen hy zijn oorlogsmacht ontrent Ravenna sloeg;
Des, na hy vijf jaar sleet in 't droevig ommezwerven,
Zag 't fier Salona hem in haare wallen sterven.
|
|