XCII.
Flavius Glycerius.
Glycerius, na de dood van Olybrius tot Keizer van 't Westen door het krijgsvolk te Ravenna verkooren, is in Rome gebooren; doch in wat jaar meld niemand.
Van zijn geslacht valt niets te zeggen; echter willen eenigen, dat Julius Nepos zijn zusters zoon was.
Na de dood van Olybrius stond de troon weder vier maanden leeg, na welken tijd deze Glycerius te Ravenna door het krijgsvolk tot Keizer verheven wierd. Nauwelijks had hy zijn voet op den troon gezet, of eenen Servandus wierp zich in Italien voor Keizer op, en zocht het rijk tot zich te trekken; doch hy wierd kort daar na in een oploop door de soldaaten van 't leven berooft. Maar grooter ramp was hem van 't noodlot beschooren toen Julius Nepos het oog op zijn staaten wierp, en in zijn ziel aanslagen smeedde om hem van den troon te bonzen. Hy, niet machtig dezen vyand te wederstaan, was gedwongen in het 474 jaar na Christus geboorte, na een regeering van 1 jaar, 3 maanden, en 20 dagen het rijk aan Julius Nepos af te staan, en het gebied af te leggen; na welken tijd hy, door den gedachten Nepos, in ballingschap verdreven zijnde, alom, van elk verlaaten, omzwerfde, en eindelijk ellendig om 't leven kwam. Zie Pomponius Letus.
Dewijl van deze Keizer zo weinig te zeggen valt, gelieve de Lezer niet kwalijk te nemen, dat ik deze plaats met eenige Taferelen vul, waar van ik in 't kort een werkje meen uit te geven.
EUMENES Onvergelijkelijke dapperheid. hy spreekt:
Hoe, Onomarchus, waar aan scheelt het? handelt dus
Uw Meester mij? wat let, wat schort Antigonus?
Wil hy een oorlogsheld van honger hier doen sterven?
Durft hy zijn handen met mijn bloed dan niet beverven?
Hoe leeft hy dus met een verwonneling? laat hy
My aanstonds dooden, of my stellen aanstonds vry.
Licht denkt ge, ik spreek te stout, en dat, zo ik wou sneven,
Ik eer in 't veld, dan hier moest eindigen, mijn leven.
Dat wenschte ik. Maar, hoe kan ik sterven, in wat slag,
Wijl ik geen held, die my verwinnen kon, ooit zag?
Noem my een eenigen, op wien ik mijnen degen
Ooit uittrok, die ik niet manhaftig heb doorregen.
'k Ben door geen dapperheid verwonnen, maar misleid
Van Vrienden, en verraân door hun meinedigheid.
AUGUSTUS, Van zich zelve zegepralende. hy spreekt:
Oktavianus, wat is eindlijk uw besluit?
Wilt gy u geven aan uw vyanden ten buit?
O neen! hoe, is de dood zo schriklijk? hebt gy Romen
Niet eer van bloed, dat gy vergooten had, doen stroomen?
Hebt gy Toranius en Sextus niet geslacht?
Verstiet ge Antonius niet eer om d'oppermacht
Te krijgen, en wilt gy aan Cinna niet vergeven,
Een daad, die gy hem door dat bloed hebt voorgeschreven?
Ontziet ge uw eigen bloed, daar gy geen bloed ontzag?
Kom, geef u over, en berei u tot den slag.
Hoe, zou dan Cinna niet gestraft zijn! zou ik sterven
Door hem, en hy geen straf van mijne hand verwerven?
Neen, neen! maar hoe, hebt gy geen bloed genoeg gestort?
Welaan, verwin u zelve eer gy overwonnen word:
Schenk Cinna 't leven, die uw bloed wou schelms vergieten,
Dan zult gy grooter wraak dan door zijn dood genieten.
HERODES, Razende de dood van Mariamne beweenende, hy spreekt:
Gy sloot voor eeuwig dan, mijn Mariamne, uw oogen!
Gy sloot ze! en uwe ziel, zo kuisch, zo hemelsch schoon,
Vloog door 't gesternte by d'onsterffelijke Goôn,
Toen ik uw vonnis velde, en hoorde naer den loogen.
O zaalge ziel, ik zal u volgen waar gy gaat.
Herodes.... neen, gy zijt een monster: welke plassen,
Wat zee is machtig om uw bloedvlek af te wassen?
'k Voel reeds den donder van Godts gramschap die my slaat.
Gena, mijn Mariamne, ei, wil u doch erbarmen!
'k Beken mijn schuld: mijn ziel word doodelijk geplaagt.
Wat worm of mijn gemoed zo onophoudlijk knaagt?
Ei my! genaade, ik sterf, gy kunt u niet ontfermen.
Kom, stort de bliksem van uw gramschap op mijn hooft.
Ruk d'aardkloot, om uw dood te wreeken, uit haar pannen,
En smoor zo 't voorbeeld van barbaaren en tierannen,
Die u van 't leven door zijn wreedheid heeft berooft.
| |
Gy bergmetaalen, die ons zo veel Cesars toont,
Die om hun deugden van de Romers zijn gekroont,
Hoe cierlijk doet gy noch Glycerius herleven,
Die in Ravenna door het krijgsvolk wierd verheven
Tot Keizer, toen de troon vier maanden achter een
Had leeg gestaan, dewijl geen mensch die wou betreên!
Doch hoe rampzalig is het Keizerlijk regeeren?
Hy, nauwelijks gekroont, zag hem verwaand trotseeren
Van Nepos, die hem joeg uit zijn beklemt gebied,
En uit de paalen van Italien verstiet,
Des moest hy droevig, en verdreven uit zijn staaten,
By vreemden zwerven, en rampzalig 't leven laaten.
|
|