LXXXIII.
Flavius Marcianus.
Marcianus, na de dood van Theodosius den II door Pulcheria tot Keizer van 't Oosten verklaart, is in 't 400 jaar na Christus geboorte in Thracien gebooren.
Zijn Vader was een dapper krijgsman; doch van geringe afkomst, die, noch zijn Moeder, van geen schrijvers genoemt word. Zijn I Vrouw is niet bekent. Zijn II Vrouw was Elia Pulcheria, de dochter van Keizer Arkadius en Elia Eudoxia, de zuster van Keizer Theodosius den II. Een vrouw, die voorgenomen had ongetrouwt te blijven, en haar maagdelijken staat zuiver te bewaren. Haar broeder Theodosius begeerde van haar op zijn doodbedde, dat zy haar ten vrouw aan dezen Marcianus zou aanbieden, en hem tot een bruidschat het Keizerrijk opdragen, 't geen van haar na zijn dood gedaan is; doch dewijl zy haar maagdelijken staat bewaren, en zich met geen man vermengen wou, bedong zy van Marcianus, dat hy haar, schoon met hem in den echten staat getreeden, nooit aanraaken zou, maar als een broeder met haar leven, 't geen hy haar beloofde, en ook heilig nagekomen is. Op haar Penningen ziet men een kruis in een krans; getekent conob.
Van een gering soldaat is deze Marcianus op den troon geklommen, die hy echter om zijn deugden verdiende. Met alle Thraciers had hy een harde stem, een groote sterkte, en de kloekmoedigheid gemeen. Toen hy dienst te Filippolis nam, gebeurde hem iets, dat zijn aanstaande hoogheid scheen te voorspellen: want toen zijn naam zou in het krijgsboek opgetekent worden, was voor zijn aankomst een dapper soldaat gesturven, wiens naam Augustus was; zijn naam wierd dan in de plaats van dezen Augustus gestelt, waar nevens men schreef, hy zy een tweede Augustus. Eer hy Keizer was, zou zijn meedelijdenheid hem de dood veroorzaakt hebben, indien hy niet door een machtiger hand gered was: want toen hy naer het gedachte Filippolis ging om dienst te nemen, vond hy een vermoorden op den weg leggen. Hy hier over met deernis in zijn ziel getroffen, overlei by hem zelve, op wat wijze hy den vermoorden zou eerelijk ter aarde bestellen. Terwijl hy hier over peinsde, kwaamen noch andere daar ontrent, die, hem den vermoorden zo droevig ziende beschouwen, oordeelden dat hy de moordenaar was, waar door zy hem vatten, en het gerecht overleverden, dat terstond zijn doodvonnis maakte. Zo als men hier meê bezig was, wierd den rechten moordenaar door twee, die den moord gezien hadden, in Filippolos gebracht, waar door Marcianus, reeds op 't oever van zijn leven, uit de kaken des doods gerukt wierd. Keizer geworden zijnde, droeg hy zich rechtvaardig tegen zijn onderdaanen, en herstelde het rijk in een gewensten vreede. Onder zijn regeering wierden de Mooren door een oorlogsdrift aangespoort, en vielen in zijn rijk, alles in vuur en vlam zettende. Om dezen oorlog in zijn geboorte te smooren, gebood hy Florus, zijn Stedehouder t'Alexandryen, hen tegen te trekken, die zo gelukkig
was, dat hy de Mooren sloeg, en hen dwongen weder binnen de paalen van hun rijk te keeren. Hy rechtte ook met de Duitschers een verbond op, en verloste zijn rijk door dat middel van een deerlijke verwoesting, waar op zy met hun macht van zijn bodem trokken, en zich naer 't Westen begaven, alwaar het rijk door ontelbare vyanden rampzalig van een gescheurd wierd. Een ongemeene zorg droeg Marcianus voor Godts waare Kerke, dewijl hy van herte godvruchtig was; derhalven deed hy eenen Theodosius, die onder den Bisschoplijken tijtel te Jeruzalem veel wreedheden tegen de rechtzinnige leeraars bedreef, veele oproeren tegen de zelven verwekte, en reeds eenige gedood en in ballingschap gedreven had, door zijn Stedehouder Dorotheus naspooren, om hem naer verdiensten te straffen; doch deze booswicht ontkwam het door de vlucht. Niet minder wierden de armen van hem bemind, en in hun nooden bygestaan. Tegen de ketteryen der Apollinaristen en Paganen liet hy scherpe bevelbrieven alom in zijn rijk aanslaan, en verbood op 't alderscherpste het aanbidden der beelden en Afgoden. Ook begeerde hy door een gemaakte wet, dat niemand een ampt om geld verkopen zou, noch dat iemand, 't zy in den geestelijken of weereldlijken staat, om giften tot eenige bediening zou verhoogt worden. Deze liefde van Marcianus tot de waare Kerk maakte hem Asper, een Goth van geboorte, en ten tijde van Theodosius den II tot hoogen staat opgeklommen, ten vyand, terwijl hy een Ariaan, en een bittere hater der rechtzinnige Kristenen was; daar by had de staatzucht zijn ziel ingenoomen; des oordeelde hy, dat hy de Arianen geen grooter dienst kon doen dan Marcianus van 't leven te berooven; daar by in zijn ziel een hoop voedende, dat
hy zekerlijk, na 't omkomen van Marcianus, als Keizer op den troon van 't Oosten zou klimmen. Lang ging hy van dezen moordlust zwanger, eer hy tot zijn oogwit kon komen. De Keizer door een geweldige hand te vermoorden scheen hem alle middelen van op den troon te klimmen af te snijden, dewijl Marcianus van zijn onderdaanen teer bemind wierd, die nooit dulden zouden, dat zijn moordenaar zijn plaats bekleeden zou. Hy neemt zijn toevlucht dan tot het vergif, 't geen hem ook gelukte, en Marcianus op den 26 January in 't 457 jaar na Christus geboorte van 't leven beroofde, na dat hy 57 jaaren geleeft, en 6 jaaren 5 maanden, en 27 dagen loffelijk geregeert had. Zie Diakonus, Suidas, Pomponius Letus.