LXXVIII.
Flavius Arkadius.
Arkadius, van zijn vader den Keizer Theodosius tot Vorst van 't Oosten verheven, is in 't 377 jaar na Christus geboorte te Konstantinopelen gebooren.
Zijn Vader was Keizer Theodosius, hier voor beschreven. Zijn Moeder, Elia Flaccilla, die, als zy zag dat den Ariaanschen Bisschop Eunomius zich door gladde woorden by Theodosius zogt in te dringen, haar man getrouwelijk gewaarschouwt, en ernstig vermaand heeft zich by den waren Godsdienst te houden. Zijn Broeder, Honorius; Keizer van 't Westen. Zijn Stiefzuster, Galla Placidia; eerst aan Ataulsus, Koning der Gotthen, getrouwt; doch na zijn dood aan Konstantius den III door den echt verbonden zijnde, wierd zy de moeder van Valentinianus den III. Zijn Vrouw, Elia Eudoxia; de dochter van Bauto, een Fransch Edelman: een staatzuchtige en eergierige vrouw, die ook deel aan de regeering wou hebben. By haar won hy een Zoon en vier Dochters, als Theodosius, na hem Keizer; Elia Pulcheria, getrouwt aan Keizer Marcianus; Arkadia, door het aanraaden van Pulcheria maagd gebleven; Flaccilla de jonge, en Marina, van wier beide men niets by de schrijvers opgetekent vind.
Niet lang voor de dood van Theodosius, verdeelde hy het rijk onder zijn zoonen; aan Arkadius het Oosten, en aan Honorius het Westen gevende. Ook stelde hy over hen op zijn doodbedde Voogden, die in de minderjaarigheid van zijn zoonen het rijk zouden regeeren, als Stiliko, Gildo, en Ruffinus; doch nauwelijks was hy ontslapen, of ieder ontdekte zijn ongetrouwigheid, staatzucht en eigenbaat. Ruffinus, in plaats van zijn plicht wel waar te neemen, trok alle de schatten van 't rijk naer zich, en smeedde heimelijk middelen, om door de dood van Arkadius zelfs Keizer te worden. Om dit te gemakkelijker uit te voeren, rokkende hy Alarik, Koning der Gotthen, met veel geschenken op; doch zijn voornemen ontdekt zijnde, wierd hy door de soldaaten vermoord, die zijn hooft en rechterhand aan een der poorten van Konstantinopelen ten toon stelden. Na zijn dood wierd zijn plaats door een ontmanden, Eutropius genoemt, bekleed; door wiens toedoen veel voornaame mannen in ballingschap gedreven wierden, en die in Afrika een onnodigen oorlog verwekte. Het zelve, daar Ruffinus op gedoeld had, wierd van hem beoogd; doch zijn aanslagen op het leven van den Keizer door eenen Kajanus ontdekt zijnde, wierd hy binnen Kalcedon gevangen, van veel zwaare misdaaden aangeklaagt, overtuigt, en, tot loon van zijn gruwelen, onthooft. Dus wierd Arkadius, van natuur vroom, oprecht, vreedzaam, vriendelijk en zeer Godtvrezend, van zijn Bevelhebber in zijn minderjaarigheid geplaagt. Kajanus, door wiens beleid Ruffinus en Eutropius omgekomen, en hun schelmstukken ontdekt waren, had zich door deze daaden zeer in de
gunst van Arkadius gedrongen, waar door hy van hem tot Overste over het leger gesteld wierd, en de plaats van Ruffinus en Eutropius bekleede. Deze hoogheid baarde in hem de zelve begeerte, die zo doodlijk aan zijn voorgangers geweest hadde, en schoon hun straf hem had behooren af te schrikken, echter besloot hy, of als Keizer op den troon te klimmen, of rampzalig te vergaan. Om des te beter tot zijn voornemen te komen, trok hy de Gotthen door veel geschenken op zijn zy, Door zijn vleijen verkreeg hy van Arkadius het gezag over Frigien, alwaar zich eenen Tribigildus opgeworpen, en 't Landschap oproerig gemaakt had; waar tegen Kajanus optrok, die, na een hard gevecht, van hem verwinnaar bleef. Hoe geheim en zeker Kajanus zijn zaken aanlei, echter kwam zijn voornemen Arkadius ter ooren, die, niets geweldigs tegen hem durvende bestaan, Aurelianus en Saturninus, twee Raadsheeren, aan hem zond; doch deze, door zijn aangeboorne doortraptheid begoocheld, rechtten niets tot voordeel van den Keizer uit. Weinig tijd daar na ging hem Arkadius zelfs in perzoon te Kalcedon te gemoed, alwaar hem Kajanus met een dieren eed in de Kerk zwoer, dat hy nooit iets tegen 't leven van den Keizer, noch de rust van 't rijk zou onderneemen. Arkadius, hier door in slaap gewiegd, geloofde alles wat dien verrader hem belooft had; doch let eens hoe hy zijn eed hield. Kajanus, hoorende dat'er weinig bezetting in het Keizerlijke paleis was, sneld schielijk naer Konstantinopelen, komt'er bedekt binnen, en neemt dien zelven nacht voor het Keizerlijke hof in den brand te steeken, en de Keizer met zijn hofgezin aan de vlam op te offeren. Zijn soldaten op het naarste van de nacht daar
gekomen zijnde, om dit vervloekt schelmstuk uit te voeren, zagen veel gewapend krijgsvolk op de muuren staan, waar over zy verschrikt tot Kajanus keerden, die hen het tegendeel verzekert had, en hem hun wedervaren verhaalden. Hy hier over verwonderd, en wel weetende dat zulks onmogelijk wezen kon, zond hen ten tweedemaal heen; doch de zelve gewapende verscheenen hen weder. Kajanus, hier over vertoornd, begaf zich zelfs naer het Paleis, alwaar hy de zaak zo bevond als hem aangebracht was, waar door zijn voornemen verydelde, en zijn verraad uitlekte. Naderhand trok hy van Frygien met een scheepsvloot naer Konstantinopelen; doch deze wierd overwonnen, hy op de vlucht gedreven, en daar na vermoord. Niet lang daar na overleed Arkadius, op welken tijd men schreef den 1 Mai van 't 408 jaar na Christus geboorte, hebbende 31 jaaren geleeft, en 13 jaaren, 3 maanden, en 15 dagen geregeert. Zie Paul. Diakonus, Pomponius Letus, Orosius.