LXXIV.
Flavius Valens.
Valens, van zijn broeder Valentinianus tot Keizer van 't Oosten verklaard, is in 't 328 jaar na Christus geboorte in Pannonien gebooren.
Zijn Vader was Gratianus; van wien ik op 't voorgaande blad gesprooken heb. Zijn Moeder is niet bekent. Zijn Broeder, Keizer Valentinianus, hier voor beschreven. Zijn Vrouw, Albia Domitia; een vrouw, die de Ariaanen zeer begunstigde, hun leer aanhing, en haar man tot die ketterye vervoerde: by haar teelde Valens een zoon en twee dochters, als Galetes, in zijn kindsche jaaren gesturven; Anastasia; en Karosa, aan den opgeworpen Vorst Prokopius getrouwt.
Valens, door zijn broeder op den troon van 't Oosten geklommen, regeerde in den beginne zijne onderdaanen met een tedere genegentheid, en begunstigde de waare Kerk met veel voordeelen, dewijl hy onder de regeering van Julianus haar rampzalige verdrukking beklaagt, en zelfs, om zijn volstandigheid, veel geleden had; doch door zijn vrouw Albia Domitia tot de Ariaansche kettery vervoerd, wierd hy een wreede vyand der waare Kerke, en eindelijk een Heiden, ja een verloochchenaar van den waren Godt. Deze Godlasterlijke leer der Arianen had tot zijn voornaamste hooftstukken dit volgende: Christus was wel Godt, maar niet van eeuwigheid. In de Drievuldigheid was de Vader anders als de Zoon; en de H. Geest een ander als de Vader en de Zoon; zodanig, dat de Zoon was een Godt minder dan de Vader; en zelfs naer zijne Godheid geschapen: doch uit dingen, welke noch niet waaren voor 't beginzel aller schepzelen; waar door de Vader, als door werktuigen, alles had geschapen. 't Weezen des Zoons was anders als het weezen des Vaders; niet even eeuwig, noch den Vader even gelijk. De H. Geest was zelfs geen Godt, maar alleen een schepzel, met den Zoon in de schepping medewerkende. Deze drie Perzoonen waren ongelijk in natuur en eer, enz. Terwijl Valens in het handhavenen der Arianen, en 't verdrukken der ware Kristenen bezig was, wierp zich een zekere Prokopius, aan wien zijn dochter getrouwt was, tegen hem in Kalcedon ten Keizer op, die, een groote macht by een gerukt hebbende, met listigheid in zijn afwezen binnen Konstantinopelen kwam, en
zich meester van het paleis maakte. Dit gedaan hebbende, bracht hy heel Bithynien onder zijn geweld, en nam, versterkt door de hulpbenden der Gotthen en Tartaren, veel voornaame steden in klein Azien in. Deze opstand verwekte in Valens zulk een verbaastheid, dat hy voornam Prokopius een verdrag van vreede aan te bieden, en daar in te bedingen wat hem mogelijk was; doch door zijn Krijgsoversten daar in belet, en tot tegenweer aangemoedigt, vergaderde hy zo veel volk als hem mogelijk was by een, en rukte naer Nikomedie, welke stad hy belegerde. Ondertusschen kreeg hy hulptroepen uit Duitschland; des hy, zich machtig genoeg oordeelende om zijn vyand 't hooft te bieden, zijn leger tegen Prokopius aanvoerde; wiens oorlogsmachten hy, na een wreed gevecht, sloeg, en Prokopius op de vlucht dreef, die zich trachte in het naast aangelegene bosch te verbergen; doch door een helderen maneschijn daar in belet, wierd hy gevangen genoomen, en voor Valens gebracht, die hem, om dat hy op alles wat hem gevraagt wierd stil zweeg, terstond het hooft deed afhouwen, en dat, tot een teken van zijn overwinning, aan zijn broeder Valentinianus zond. Het gedenkteken van deze zege vertoont een mijner penningen, zijnde een spoedende Verwinning met een lauwerkrans in de hand; getekent secvritas reipvblicae, Verzekering van den Staat. Na het verwinnen van Prokopius trok hy naer Syrien om den Persianen 't hooft te bieden; doch nauwelijks was hy t'Antiochien gekomen, of de vyanden, verbaast op 't naderen van zijn zegepraalend leger, weken te rugge. Ondertusschen hadden de Gotthen en Scyten zich meester van Pannonien gemaakt,
die aan Valens verzochten een gedeelte van Thracien voor hen in te ruimen, en hen mannen toe te zenden die hen mochten in den Kristelijken Godtsdienst onderwijzen. Hier in bewilligde Valens; doch zond hen Arianen, waar door die volkeren, de Ariaansche grondregelen ingezogen hebbende, wreede vervolgers der Rechtzinnigen wierden. Pannonien, van zich zelfs niet zeer vruchtbaar, was haast door die meenigte van mondkost berooft: des verzochten de Gotthen aan den Keizerlijken stedehouder, hen daar van, mids betalende, te voorzien; doch zy wierden van hem bits gehoont. Met grammen moede vatten zy daar over de wapenen aan, verwoestten heel Thracien, ja ontzagen de voorstad van Konstantinopelen niet. Valens middelerwijl uit Syrien te rugge gekomen, en den opstand der Gotthen hoorende, vertoornde zich zo hevig, dat hy aanstonts met zijn leger naer hen toe rukte, en hen slag leverde. De Gotthen, ziende dat'er geen genade voor hen te verwerven was, dewijl Valens hun uitgezonde Bisschoppen niet hooren wou, wierden wanhoopig, vochten hevig, en sloegen hem ontrent Hadrianopolen; waar na hy, doodelijk gekwetst zijnde, zich in een boeren huis van zeker dorp verstak. De Gotthen, op hunne zege hoogmoedig, vervolgden het vluchtig leger, verwoestten alles, en staken, doch onwetende, het huis aan waar in zich Valens verburgen had, waar door de Keizer deerlijk verbrande, dien zy ieverig alom naspoorden, om hem levendig in zegepraal weg te voeren. Dus rampzalig eindigde Valens op den 9 Aug. in 't 378 jaar na Christus geboorte zijn leven, na dat hy 50 jaaren geleeft, en 14 jaaren, 4 maanden, en 9 dagen geregeert had. Zie
Eutrop. Viktor, Ammian. Marc. 31 B. August. &c.