LXXII.
Flavius Jovianus.
Jovianus, na de dood van Juliaan door het leger in Persien op den 27 Juny van 't 363 jaar na Christus geboorte tot Keizer verkooren, is in 't 331 jaar na Christus geboorte te Singidum, in Pannonien, gebooren. Merk, dat de naam van Jovius, gebruikt van Diokletianus, ook tot zijn navolgers is overgegaan, en dat uit dien de naam van Jovianus gesprooten is, gelijk Themistius in zijn feestelijke aanspraak tot dezen Keizer getuigt.
Zijn Vader was Varronianus, een vermaard Veldoverste over 't Romeinsche leger by Singidum, niet verre van Ulpia Trajana, gelijk Ammianus in zijn 25 B. 7 H. bevestigt. Zijn Moeder is niet bekent. Zijn Broeders worden niet genoemt; doch zijn zeer jong gesturven. Zijn Vrouw was Charito, de dochter van Lucillianus, een Roomsch edelman. Deze rampzalige Keizerinne wierd d'onbestendigheid van 't geluk dezer wereld gewaar, 't welk dikmaal, eer het noch recht iets gegeven heeft, 't zelve weder ontneemt. Want gehoort hebbende dat haar man Keizer was geworden, en in aantocht naer Rome was, ging zy met een ongemeene blijdschap en een heerlijke toerusting hem te gemoed; doch eer zy by hem kwam, was zijn levenslamp al uitgeblust. Zijn I Zoon, Varronianus, naer zijn Grootvader dus genoemt. Dezen wierd na de dood van zijn vader van 't krijgsvolk het eene oog uitgestooken, op dat die mismaaktheid hem zou beletten naer het oppergezag te staan; 't welk zijn moeder zo zeer ter harte nam, dat zy kort daar na sturf. Zijn II Zoon word niet genoemt. Zie den voorgenoemden schrijver.
Hoe zeer de Godtverzaker Julianus de Kristenen trachtte uit te roeijen, en het Heidendom, nu aan 't wankelen, weder in zijn eersten staat te zetten, echter waren zy tot een ontallijke meenigte aangegroeid, en het zaad van 't Goddelijke woord in akkers gevallen, die hondertvoudige vruchten voortbrachten. Na de dood van Julianus wierd Jovianus met een algemeene stem tot Keizer uitgeroepen; doch by hem gekomen zijnde om hem het Vorstelijk purper aan te trekken, weigerde hy de Keizerlijke waardigheid aan te neemen. Hoe Spitsbroêrs, riep hy, wat beweegt u tot zulks daar ik een Kristen ben? neen, ik begeer geen gebied te voeren over Heidenen, en die den waren Godt verachten. Deze vrymoedige aanspraak ontroerde ieder de ziel, waar op met gelijke stem geroepen wierd: Wy willen ook Kristenen zijn, en Christus voor onzen Godt eeren. Na zijn verheffing herstelde hy Athanasius weder, herriep de ballingen, die van Julianus om den geloove gebannen waren, en gebood de Tempelen der Heidenen te verwoesten. Hy was een vyand van twist en tweespalt, en beoogde niets zo zeer als Godt te dienen, en zijn naam alom uit te breiden; des hoorde men hem dikwils zeggen: Het eenige, waar op ik in dit leven doel, is Christus. Men zegt, dat zijn verheffing al voor zijn geboorte aan zijn vader voorspeld was, en dat zijn vader, bedroeft over het afsterven van alle zijne kinderen, in een droom zou aangezeit zijn, dat hy den eersten zoon, die hem zou gebooren worden, den naam van Jovianus zou geven; des zou de zelve niet alleen in 't leven blijven, maar naderhand Keizer worden. Ongelukkig was hy in zijn oorlogen; want toen hy zich tegen den Persiaanschen
Koning Sapor over den vloed Tigris begeven had, was hy, niet tegenstaande hy een edelmoedige ziel en een dapperen arm had, uit gebrek van scheepen, voorraad en water gedwongen met Sapor een schandelijke vreede te maaken, en hem niet alleen het recht op de Landschappen aan geene zijde des Tigris af te staan, maar hem ook Nisibe, en Singara, twee voornaame steeden in Persien, in te ruimen; steden en landschappen, die eer Galerius Maximinus veroverd had. En alhoewel den Romein zijn dapperheid bewust was, en men daar by wist dat die rivier altijd doodelijk voor het Roomsche rijkgeweest was, ontzag men zich niet Jovianus op zijn te rugreis bitter te bejegenen, te hoonen, en hem een doodelijken laster in 't aangezicht te werpen. Zelfs de vrouwen, het voorbeeld der mannen volgende, riepen hem deze smaadreden na: Gy zijt dan weder uit den oorlog gekomen; maar wilde Godt, dat gy in den zelven waard omgekomen. Zijn lichchaams gestalte wierd ook niet verschoond; want zeker oude vrouw, hem ziende voorby haar huis rijden, spoog hem deze woorden in 't gezicht: Zo groot en dik als gy zijt, zo groot een gek zijt gy ook. Onder het uitwerpen van zo veel smaadredenen kwam hy eindelijk binnen Dadastana, een stad tusschen Bithynien en Galatien gelegen, van waar hy voort wou trekken naer Konstantinopolen, en aldaar overwinteren; doch dewijl de kou reeds zeer groot was, gebood hy een vuur van koolen in zijn slaapkamer aan te leggen; van welkers damp hy des nachts in zijn slaap verstikte; want het krijgsvolk vond hem des morgens zieleloos, en op het bedde uitgestrekt. Aldus eindigde deze rampzalige Keizer op den 27 February in 't 364 jaar na
Christus geboorte zijn leven, na dat hy 33 jaaren geleeft, en maar 8 maanden en 21 dagen geregeerd had. Een Vorst, die door zijn godvruchtigheid de Kristenen geen kleinen dienst gedaan had, en Godts naam alom verbreidde; des wierd zijn dood niet alleen van hen beklaagd, maar bitter beschreid. Zie Ammianus 25 B. Viktor, Niceforus, enz. Zijn Gedenkpenningen vertoonen, om zijn korte regeering, niets dat onze opmerking waardig is.