LXIV.
Markus Aurelius Maxentius.
Maxentius, door de soldaaten tegen Maximianus Armentarius ten Keizer opgeworpen, is, gelijk de meeste schrijvers gelooven, te Rome gebooren, doch in wat jaar meld niemand.
Zijn Vader is onbekent, alhoewel de meeste schrijvers daar Keizer Maximianus Herculeus voorstellen; doch hoe zeer zy daar in dwaalen zal ons dit opschrift, getrokken uit zekeren penning, toonen: imp. maxentivs divo maximiano socero aeterna memoria, dat is, De Veldheer Maxentius aan den vergooden Maximianus zijn Schoonvader, eeuwige gedachtenis. Hier mede komt de lofreden van Eumenius aan Konstantijn zeer over een, waar in hy zeit: daar was dan geen twijffel aan, of hem kwam met recht de erffenis toe, die d'eerste zoon is, van het noodlot aan een Keizer gegeven. Uit deze twee aangehaalde plaatsen blijkt het dan, dat hy niet de Zoon, maar de schoonzoon van Maximianus geweest is. Zijn Moeder was Valeria Eutropia, de vrouw van Maximianus Herculeus. Zijn Zuster, Fadia Maximiana Theodora; getrouwt met Keizer Konstantius Chlorus: een Keizerinne die haar eige kinderen gezoogt heeft, gelijk op fol. 228 door my getoont is. Zijn Vrouw, Magnentia Urbika; wier Penningen een welgekleede vrouw, hebbende in d'eene hand een spies, en in d'andere een helm, vertoonen; getekent venvs victrix, Venus de Overwinster. By haar won hy een zoon, Markus Aurelius Romulus genoemt, die van hem tot Medeheerscher aangenomen, vroeg gesturven, en daar na vergood is, gelijk de Penningen bevestigen.
Zo dra zag Maxentius zich niet op den Roomschen troon gezet, of hy veinsde hem een vriend der Kristenen te zijn, schoon hy tegen hen in zijn hart een doodelijken haat voedde, waar van men in 't kort de uitwerkzels zag door 't ombrengen van veel duizenden. Hy, niet te vreden met zijn staaten, smeedde in zijn staatzuchtige ziel aanslagen en ondernemingen om Licinius en Maximinus van hun troonen te bonzen; doch om zijn poogingen meer kracht te geven vleide hy Konstantinus den Grooten, met hem te betuigen dat hy zijn vriend was. Terwijl hy hier zijn ziel mee streelde, stond Afrika tegen hem op; derhalven rukte hy zijn oorlogsmachten by een om d'oproerigen 't hooft te bieden, waar in hy ook zo gelukkig was, dat hy dat landschap, na 't pleegen van veel wreedheden, weder onder zijn gehoorzaamheid bracht. Niet weinig verhovaardigde hy zich over deze zege, gelijk men noch op zijn overgeblevene munten zien kan, waar op men leest: victoria aeterna avg. n. De eeuwige overwinning van onzen Keizer; aeternitas avg. n. De Eeuwigheid van onzen Keizer. Weder te Rome gekomen zijnde, spatte hy in alle gruweldaaden uit, en mishandelde het volk; schond voornaame vrouwen; doodde de Raadsheeren: kort om, hy deed alles, dat van een Tieran bedacht kon worden. De Raad, voor noch snooder gruwelstukken beducht, verzocht in 't heimelijk aan Konstantijn den Grooten, zich over hun ellendigen staat te erbarmen, en dat hy hen wilde van een van elk gehaate dwingeland verlossen. Hoe zeer Konstantijn daar toe genegen was, echter vond hy zwarigheid om die groote onderneming wel uit te voeren; doch door den rampzaligen staat des Raads en 't lijden der Kristenen bewogen, rukte hy met zijn oorlogsmachten naer Rome. In dezen
optocht ontmoette hem op den klaaren middag een teken aan den hemel, zijnde recht over de zon geplaatst, waar in een geschrift gevoegt was, 't geen zeide: en toutΩnika, dat is: Overwin in dit; welk teken hy tot meerder aanmoediging zijner soldaaten, die het ook gezien hadden, in zijn veldstandaarden liet zetten, en wiens afbeelding men noch op de Penningen van zijn zoon Konstantius zien kan. Maxentius, dezen optocht van Konstantijn tegen hem hoorende, zat ook niet stil, maar maakte alles, dat tot tegenweêr kon dienen, vaardig. Na eenige geringe overwinningen, rukte Konstantijn met zijn leger naer Rome, en over d'Alpen in Italien afzakkende, zag hy Verona, Placense, Medona en verscheide andere steeden in zijn geweld. Zijn macht bestond in ontrent negentig duizend voetknechten, en zestigduizend ruiters. Uit Rome trok Maxentius hem met ontrent hondert en zestien duizend voetknechten, en achtien duizend ruiters tegen. Bloedig was den aanval dezer twee groote legermachten, en onbeschrijvelijk het woeden der krijgsknechten, dewijl ieder voor zijn Keizer noch zijn bloed noch leven spaarde. Na verscheide uuren vechtens wierd de ruitery van Maxentius geslagen en op de vlucht gedreven; des de dwingeland, bekommert dat Konstantinus, met de vluchtelingen na te rukken, Rome mocht overrompelen, snelde hy naer de stad. De krijgsknechten, de vlucht hunnes Keizers ziende, wierden flaumoedig, en begonnen ook naer Rome om te zien. Eer Maxentius uit Rome toog had hy geboden de Mulvische brug, over den Tyber geslagen, te breeken, en de zelve met looze planken te
beleggen, om door dit middel Konstantinus te verstrikken, 't geen ook uit gevoerd was. Hy nu met zijn vluchtende krijgsmachten op deze brug komende, om over de zelve in Rome te vluchten, viel met zijn paard in den Tyber, en met hem die op de brug waaren, waar in zy zamen verdronken, waar op Konstantinus de zege bekwam. Dus eindigde deze dwingeland op den 25 September in 't 312 jaar na Christus geboorte zijn leven, na dat hy 6 jaaren geregeert had Zie Viktor, Eutropius, Suidas, Pomp. Letus, Eusebius, en met deze alle de Kristen Schrijvers.