LXII.
Kajus Galerius Valerius Maximianus.
Maximianus Armentarius, eerst door Keizer Diokletianus voor Cesar verklaart, en, na dat hy het rijksgebied te Nikomedien aflei, in zijn plaats tot Keizer verheven, is in Dacien gebooren; doch in wat jaar melden geen Schrijvers.
Zijn Vader, Moeder en Zuster worden niet genoemt; doch waaren geringe menschen die zich met vee te hoeden geneerden, geljk hy ook in zijn jeugd gedaan heeft, waarom hy van de soldaaten den bynaam van Armentarius, of de Veeharder kreeg. Zijn I Vrouw word niet genoemt. Zijn II Vrouw was Galeria Valeria, de dochter van Keizer Diokletianus en Serena.
Nauwelijks was deze Maximianus van Diokletianus voor Cesar verklaart, of hem wierd de zorg van de Persiaanen, die Mesopotamien en Armenien beroerden, te dempen opgeleit. Hy snelt dan met zijn oorlogsmachten derwaarts, en tast, doch reukeloos, den vyand aan, die, veel grooter dan hy van macht, zijn leger sloeg, en hem op de vlucht dreef. In deze verlegentheid ontmoette hem Diokletianus, die, als verwinnaar van Egipten, met zijn zegepralend leger naer Rome toog. Maximianus hem ziende, trad van zijn paard om hem de schuldige eerbied te bewijzen; doch hy, toornig om de nederlaag, en geen acht slaande op zijn perzoon, liet hem te voet achter na loopen. Deze hoon Maximianus in 't oog van 't heele heir aangedaan, smarte den beledigden zo zeer, dat hy, vol spijt, naer Mesien en Illyrien toog, daar een machtig leger vergaderde, en van daar weder tegen de Persiaanen optrok. In Opper Armenien ontmoette hy den vyand, dien hy na een hartnekkig gevecht overwon, en zijn Koning Narses op de vlucht dreef. Na deze slag rukte hy Persien in, alwaar de steden door hem verwoest, de schatten gerooft, en vrouwen en kinderen, nevens de voornaamste Grooten, in slaverny weg gevoerd wierden Met zo veel eer en buit beladen keert hy weder' naer Mesopotamien, dewijl hy hoorde dat zich Diokletianus daar toen ophield, die, verwonderd over zijn zege, hem daar heuscher dan in 't leger ontfing. Naderhand bedwong hy, verzeld van de twe Keizers, en Konstantius Chlorus, de Sarmaten, Scyten en Alanen. Toen hy met den genoemden Konstantius het rijk als wettig Keizer bekomen, en
dat met hem verdeeld had, vielen hem Asien, Illyrien, en d'Oostersche landen toe, waar by Konstantius hem noch Italien en Afrika afstond. Onmogelijk was het hem zo veel landen onder gehoorzaamheid te houden, des nam hy zijn Zusters zoonen Maximinus en Severus voor Cesars aan, bevelende aan Maximinus het Oosten, en aan Severus Italien en Afrika, Middelerwijl was Konstantinus de Groote in de plaats van zijn overleden Vader verheven, na welke verkiezing het Krijgsvolk in Italien Markus Aurelius Maxentius, niet den zoon, maar de schoonzoon van Maximianus Herkuleus, tot Keizer tegen Maximianus opworp. Om deze te dempen zond hy Severus naer Rome, die daar op met zijn troepen die stad belegert; doch hy, door zijn eige krijgsvolk verraden zijnde, wierd niet verre van Ravenna door de uitgezondene van den staatzuchtigen Maximianus Herkuleus gedood. Niet weinig smerte Maximianus dit verlies, die, om niet van Medehelpers ontbloot te zijn, in de plaats van den verslagen Severus tot Cesar en Medeheerscher Kajus Valerius Licinianus Licinius, den zoon van Flavius Julianus Konstantius en Basilina, aannam. Hier op rukt hy, verzeld van Licinius, met een machtig leger naer Maximinus; doch halver wegs hoorende dat zijn eige volk hem wilde verraden, beval hy d'uitvoering van zijn oogwit aan Licinius, en keerde met het kleinste gedeelte van zijn macht naer Illyrien. Eer hy noch in 't genoemde landschap kwam, wierd hy van een afschuwelijke
ziekte aangetast, dewyl zijn liezen, bezet met vuile zweeren, en krielende van ontallijke wormen, een doodelijke stank van haar gaven. Geen Geneesoeffenaar wist tot deze kwaal raad, noch niemand kon om de gedachte stank by hem duuren. Door onlijdelijke smarten wierd hy razend, in welke razerny hy gebood zijn Geneesmeesters, dewijl zy hem geen hulpmiddelen tot verzachting van zijn pijnen toebrachten, te dooden. Ondertusschen kroop zijn kwaal al verder, zo dat zijn oogen uit het hooft zwoeren, en zijn gantsche lichchaam verrotte. Hy geen uitkomst ziende, en de pijnen onmogelijk langer kunnende verdragen, wrong zich zelven de keel toe, of, zo andere willen, doorstak zich zelven, door onlijdelijke pijnen tot wanhoop gebracht. Aldus eindigde deze Maximianus in 't 1063 jaar na de bouwinge van Rome, en in 't 311 jaar na Christus geboorte zijn leven, na dat hy als een dapper held, maar als een wreede vervolger der Kristenen, 19 jaaren met zijn Rijksgenooten, en 6 jaaren en 3 maanden alleen geregeert had, Zie Eutropius, Pomponius Letus, enz.
Onder zijn gedenkpenningen ontmoet ons Rome, met gewoonelijken toestel, zittende op een schild, hebbende in d'eene hand een spies, en op d'andere een zegebeeltje; getekent perpetvitas avgg. De altijdduurzaamheid der Keizeren. Ook blijkt op de zelve dat hy na zijn dood vergood is, dewijl hy daar op met een doodkleed der vergooding te voorschijn komt; getekent divo gal. val. maximiano, Aan den Vergooden Galerius Valer. Maximian.