Het nieuwe werck der psalmen van den koningh David(1659)–Cornelis Boey– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den CXXX. Psalm. Vyt diepe swarigheden, Daer in ick tot u spreeck, Roep ick; hoort na mijn beden, En merckt op mijn gesmeeck; O Heere, laet uw ooren, Laet die doch, nu ter tijd, Laet die mijn stem verhooren, Die smeeckt en schuld belijd. 2 Soo ghy in 't recht wilt treden, Rechtvaerdigh gade-slaen Ons' ongerechtigheden; Wie sal voor u bestaen? Maer, by u is 't vergeven, Op dat ghy werd gevreest, En dat men bet're 't leven, [pagina 274] [p. 274] Dat sondigh is geweest. 3 Den Heer, mijn God verwacht'ick, 'k Verwacht' hem voort en voort; Wat hy gebied, betracht' ick; Mijn hoop' is op sijn woord. Mijn ziel wacht op met sorgen, Meer, als de Wachters, meer, Als Wachters na den morgen, Wacht' ick op God den Heer. 4 Hoopt, Israël, doet eere, Aen God; want daer is veel Verlossingh by den Heere; Wacht van sijn gunst uw deel. Hy zy van u beleden, Die u gewis van all' Vw' ongerechtigheden Eer langh verlossen sal. Vorige Volgende