Print Het nieuwe werck der psalmen van den koningh David(1659)–Cornelis Boey– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den CX. Psalm. De Heer, die heeft tot mijnen Heer gesproken, Neemt plaets, en sitt ter rechter-hand van my; Tot ick de macht uw's Vyands heb verbroken, En hy niet meer, als uwen voetbanck zy. 2 Vw stercken staf sal God uyt Zion senden, En seggen, heerst, met alle mogentheyd, Heerst onder die u eerst voor Vyand kenden; Op dat uw Rijck in haer mach zijn verbreyd. [pagina 236] [p. 236] 3 't Volck sal ten daegh' uw's Heyr-krachts willigh strijden, 't Sal heyligh zijn in kostelick cieraet. V sal veel Ieuchts ontstaen in d'eerste tijden, Gelijck den dauw valt in den dageraed. 4 De Heere swoer, dien noyt geen eeden rouwden, De Priester zijt ghy in der eeuwigheyd, Na d'order, met Melchizedeck te houwden, Als Koningh, u, als Priester, voor-bereyd. 5 De Heer is aen uw rechter-hand geseten, Die, als hy toornt, sal schenden en verslaen De Koningen; die op sijn Rijck gebeten, Hem en sijn macht oyt sullen weder-staen. 6 Op 't Heydens Volck sal hy sijn recht gebruycken, En dooden 't veel; oock sal hy slaen ter ne'er Het Hooft des Lands, dat niet begeert te duycken, Noch plaets en sal vergunnen aen den Heer. 7 Op sijnen wegh, sal hy uyt beecken drincken; 't Verwonnen Volck vervolgen en verslaen; Daerom, terwijl sijn Vyand sal versincken, Sal hy sijn hooft doen hoogh-verheven staen. Vorige Volgende