Het nieuwe werck der psalmen van den koningh David(1659)–Cornelis Boey– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den XCIII. Psalm. God heerst, met sterckt' en hooge macht bekleed; Altijd omgord, en tot ons hulp gereed. Oock is door hem de Weereld vast-gestelt; Sy wanckelt niet, maer staet in sijn geweld. 2 Ghy hebt uw throon van doe-aen uyt-gebreyd; En Ghy zijt God, van aller eeuwigheyd. Rivieren, Heer, verheffen haer gebruys; Sy stooten aen, en loopen met gedruys. 3 Maer, ghy zijt veel geweldiger in maght, Als 't dom geraes van groote water-kracht; Als al 't geweld der baren van de Zee; Die ghy verheft, en weder maeckt gedwee. 4 't Geen ghy getuyght, is seer getrouw en sterck; De heyligheyd, is cierlick aen uw Kerck; Aen 't Huys, dat ghy u selven hebt bereyd; Daer in ghy woont tot in der eeuwigheyd. Vorige Volgende