Het nieuwe werck der psalmen van den koningh David(1659)–Cornelis Boey– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den LXXXVII. Psalm. Sijn grondslagh is versekert op de bergen Der Heyligheyd, de Heer heeft Zion lief, Haer poorten zijn 't, die hy soo hoogh verhief, Als 't oyt geen plaets in Iacob was te vergen. 2 O Godes Stad! daer werden groote saken Van u geseyt. Ick sal tot Rahab gaen, Aen Babel van uw wond'ren doen vermaen, Als ickse tot mijn kennis doe genaken. 3 Den tijd komt aen; siet, daer sal van de Moren, Van 't Volck van Tyer, en van den Philistijn, Die u althans noch weder-hoorigh zijn, Oock zijn geseyt; dees' is aldaer geboren. 4 Van Zion sal dit seggen zijn te hooren. God schrijfts' al op, en treckt haer namen aen; [pagina 180] [p. 180] Hy sals' in hem oock doen bevestight staen Siet, die en die, zijn oock aldaer geboren. 5 Dies sal de Heer by allen zijn gepresen; En binnen u, O Zion, Godes Stad, Sal spel en sangh, sal aller vreughden-schat, In over-vloed, al mijn fonteynen wesen. Vorige Volgende