Het nieuwe werck der psalmen van den koningh David(1659)–Cornelis Boey– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den LIV. Psalm. Verlost my door uw Naem, o Heer; O God, weest t' mywaerts nu bewogen, En doet my recht, door uw vermogen; Want tot u ist, dat ick my keer'. O God, hoort mijn gebeden aen, Neyght tot mijn redenen uw ooren, En wilt de stem mijns monds aen-hooren, Die ick tot u laet op-waerts gaan. 2 Want Vreemde zijnder op-gestaen; Tyrannen soecken my te vellen, Die haer geen God voor oogen stellen; Mijn ziel, die willen sy verslaen. Siet, God die helpt en staet my by; De Heer is onder die my hoeden; Hy steunt mijn ziel in tegen-spoeden; Hy onderstut en handhaeft my. 3 Ghy sult dit quaed, dat my geschied, Aen mijn Verspieders noch vergelden; Vw waerheyd, hoogh by my te melden, Die roeyes' uyt, en spaer'se niet; [pagina 106] [p. 106] Soo sal ick met vrywilligheyd, V off'ren, u, mijn Heer, gaen loven; En uwen Naem altoos en boven Al die men noemt zijn goed geseyt. 4 Want hy ontwert en maeckt my groot; Door hem sagh ick op mijn Vyanden, Die hy versloegh met schaemt' en schanden, En hoede my, sijn Gunstgenoot. Vorige Volgende