Het nieuwe werck der psalmen van den koningh David(1659)–Cornelis Boey– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Den XVI. Psalm. Bewaert my, God, op wien ick my betrouw. O ghy, mijn ziel, hebt tot den Heer gesproken, Ghy zijt de Heer, dien ick wel goed-doen wouw, Maer u en heeft noyt eenigh goed ontbroken. En of ick schoon yet socht voor u te maken, Mijn goedheyd, Heer, en souw niet tot u raken. 2 Ick heb mijn lust in Heyligen op Aerd; Voor-treff'lick zijns', en heerlick in mijn oogen. Maer smerten oock, en menigh onheyl waerd, Die haer geschenck den Af-god t' off'ren poogen; Ick offr' hem niet. 'k En wilder niet van rippen, Sijn namen selfs niet nemen op mijn lippen. 3 Mijn erf, O Heer, mijn bekers deel, zijt ghy; Ghy hoed mijn lot, het opperste van allen. Het beste snoer der kavelen, is my, In plaetsen, die seer lief'lick zijn, gevallen. Een heerlick stuck, een schoon en uyt-gelesen, Sal mijn gedeelt' en erfenisse wesen. Pause. 4 Ick prijs den Heer, voor sijn gegeven raed; Mijn nieren selfs, vermanen 't my by nachte. Hy is 't, die my altoos voor oogen staet. Mijn God stell' ick gestaegh in mijn gedachte. 'k Sta vast op hem. 'k En sal geen wanck'len schromen, Want hy is aen mijn rechter-hand gekomen. [pagina 25] [p. 25] 5 Mijn hert' en tongh' is daerom soo verblijd; Ghy sult mijn vleesch in sekerheyd doen brengen; En oock mijn ziel, die uwen naem belijd, Niet in de Hel verlaten, noch gehengen, Dat uwen Heylgh, in wien ghy hebt genomen Vw's herten lust, soud' aen 't verderven komen. 6 Bekent sult ghy my maken 't levens pad; My leyden, op uw' aengename wegen. Want aller vreughd versading, en de schat Des heyls, is by uw aen-gesicht gelegen. Vw rechter-hand is vol van lieflickheden, Die ghy aen my sult eeuwighlick besteden. Vorige Volgende