Het nieuwe werck der psalmen van den koningh David
(1659)–Cornelis Boey– Auteursrechtvrij
[Folio *3v]
| |
alle Koninghen en Princen, op Aerden, heeft te boven gegaen, in de eenighe Koninghlicke ende Princelicke deughd, van geweest te zijn, in ware daed, een heerlick uyt-gedruckt beeld Gods over Menschen op dese Weereld; maer voornementlick, om dat het in-gegeven is door den Heylighen Geest, voort-gebracht ter eeren Gods, ende van 't begin totten eynde toe, vol van krachtighe af-beeldingen, onwederleggelicke voorsegghingen ende vierighe lofsangen, ter eeren onses Heeren ende Salighmakers Jeus Christi, de waerachtige Prince der Princen, ende Koningh aller Koninghen, eenigh-eeuwigh- | |
[Folio *4r]
| |
geboren Zoone Gods ende God selve. Hier van ist, dat het altijd, soo wel onder de Hebreen als Christenen, tot heden toe, en ontwijfelick, soo langh als de Weereld staen sal, onder alle menschen, die God kennen, is, ende sal gehouden werden voor het opper-bede-ende-sangh-boeck harer Kercken ende Huys-gesinnen. Dat mede, sedert de Christen-Weereld de verduysterde ende door de af-goderye verblinde oogen geopent zijn in den waren Gods-dienst, alle Volcken, ende onder deselve de geringhste verstanden niet, met een sonderlingen yver getracht hebben dit Psalm-boeck haer selven te eygenen, over-setten- | |
[Folio *4v]
| |
de en op rijmen brengende het selfde in haer moederlicke tael, ende aen Koninghen en Princen, als of het haer toe-behoorde, gelijck het doet, opofferende en voor oogen leggende, tot een krachtigh spoor ende op-weckinge der deughden, daer sy toe geboren en die van haer geeyst worden; sonder de welcke sy geen rechte Koninghen noch Princen en zijn, ende met de welcke sy in tegen-deel, als Goden opter Aerden werden gehoorsaemt ende gelijck als aen-gebeden; tot wien ende welckers Gemachtighden de Koninghlicke Propheet en Psalmist doorgaens sich keerende, in sijne heylighe liederen, deselve uyt | |
[Folio *5r]
| |
d'afgoderye tot den waren Gods-dienst noodight, vermaent ende bedreyght; ende der selver bekeeringe van verre siende ende voor-seggende, sijne herts-tochten met deselve vereenight ende in gemeenschap treed, tot lof en prijs van den eenighen alderhooghsten God, die noch eenmael alle de geslachten der Aerden, soo als hy al vele gedaen heeft, tot een Volck versamelen, sich eygenen ende heyligen sal; gelijck hy op ontallicke plaetsen betuyght ende alhier veel-mael te sien is. Sulcks dat het geen opspraeck onder-worpen kan zijn, dat ick dit werck uwe Princelicke Hoogheyd toe-eyghene. Als geen ander op- | |
[Folio *5v]
| |
sicht hebbende, dan, op dat deselve Uwe Hoogheyd, van jonghs-op, in-suyghende het heyligh vyer, waer mede dese hooghst-begaefde Koningh en Prince is vervult geweest, en dat hy selfs seyt, hem verteert te hebben, tijdelick mach op-wassen tot een volkomen Man Gods, een rechtschapen Prince ende Voor-ganger aller Christenen in den gereynighden Gods-dienst; van den welcken Uwe Princelicke Hoogheyds hooghst-beroemde Heeren Voor-Vaderen, Koningen en Princen, in dese landen ende elders meer, den eersten grond-slagh geleyt hebben. Daer op God almachtigh Uwe Hoogheyd gunne, | |
[Folio *6r]
| |
met een yverigh en ongeveynst gemoed, verder te bouwen; op dat niet alleen hier te lande, maer oock al-om door de gansche Europeesche ende verdere Weereld, de afgodery' en godloosheyd uyt der menschen herten meer en meer verdwijne, ende den oprechten Gods-dienst, onder de welcke Uwe Hoogheyd geboren is, ende tot de welcke de Selve wert op-gevoed, voorspoedelick en onverbrekelick bevestight werde; ende ick, in mijne goede meeninge, by de Tegenwoordighe ende Nakomelinghen, geoordeelt zy, desen mijnen arbeyd (indien ick mijn genomen geestelick vermaeck, tot een ma- | |
[Folio *6v]
| |
tige verlichtinghe mijner lastige ampten, soo noemen mach) met recht, Uwe Princelicke Hoogheyd op-geoffert te hebben, die ben,
Doorluchtige Vorst, Hoogh-geboren Prince,
Uw Hoogheyds Ootmoedige Dienaer
C. Boey.
Hagae 24. Iulij. Anno 1659. |
|