| |
| |
| |
VI.
Mevrouw Winkelman neemt een gewichtig besluit.
In de dagen, die volgden, viel er in het gedrag van den dokter een toenemende zenuwachtigheid en overspanning waar te nemen. Nog een paar maal werden er 's avonds gillende geluiden op den heuvel gehoord, zoowel door de Winkelmans als door de Verhoevens. De klopgeluiden in de bibliotheek hadden zich ook herhaald. Mevrouw Winkelman en de heer Verhoeven hadden beiden geconstateerd, dat het hier iets meer betrof dan het spel van de geprikkelde fantasie van den dokter. De kloppingen klonken in den hoek bij den schoorsteen en in den hoek bij de hooge muurkast. De dokter beweerde eindelijk, dat het hem gelukt was uit het tikken het woord ‘schrijven’ te vormen. Hij zat nu uren-lang bij zijn schrijftafel voor eenige vellen papier, een potlood in de hand, in de stellige verwachting, dat een onzichtbare macht zijn hand en het potlood zou bewegen en dat er dan allengs woorden gevormd zouden worden. Zijn hoop werd echter niet
| |
| |
vervuld. Hij trachtte ook op andere wijze schrift te krijgen, n.l. volgens de stokschrift-methode. Aan een rechten stok had hij een gemakkelijk schrijvend potlood bevestigd. Hij plaatste zich op een stoel voor de deur van de slaapkamer (waarop hij met punaises papier had vastgemaakt), met het gezicht naar den schoorsteen en den stok licht in de beide handen, zoo, dat de punt van het potlood het papier raakte. Zijn verwachting, dat de stok nu door geesten bewogen zou worden, zag hij evenwel niet vervuld. Maar het bleef niet onopgemerkt, dat sinds hij deze ernstige pogingen begon, de gillende stemmen op den heuvel zwegen en het kloppen in bibliotheek en slaapkamer zich maar zelden liet hooren.
Mevrouw Winkelman maakte zich ernstig ongerust over den toestand van haar man. Hij waande allerlei dingen te zien, die zij echter nooit waarnam en die dus vermoedelijk alleen in zijn overspannen verbeelding bestonden. Nu eens meende hij, dat een oog van ongewone grootte hem uit den wand aanstaarde. Dan weer zag hij, naar hij verzekerde, een hand uit zijn schrijftafel steken, op dezelfde wijze als dit verschijnsel indertijd door den Engelschen professor Crookes beschreven werd. Deze greep dan, gelijk men weet, naar die hand, voelde haar in de zijne, eerst warm, dan koud en eindelijk wegsmeltend zooals sneeuw versmelt in onze warme hand. Dan weer had de dokter, als hij voor zijn schrijftafel zat, de gewaarwording, dat er een hooge gedaante achter hem stond, die de
| |
| |
handen op zijn schouders legde, of zich over hem boog om te zien wat hij uitvoerde.
De Verhoevens deden, op verzoek van mevrouw Winkelman, met haar pogingen, den dokter over te halen om met zijn proeven op te houden - maar tevergeefs. Men moest geduld hebben in zulke dingen, zei de heer Winkelman; men moest er rekening mee houden, dat het voor geesten zeer moeilijk is om zich op ons grofstoffelijk gebied te manifesteeren, vooral als er geen mediums van groote geschiktheid aanwezig zijn. Hij deed aan zijn vrouw en de buren herhaaldelijk het voorstel, dat zij met zijn vieren gezamenlijk de proeven zouden voortzetten, maar de Verhoevens weigerden en mevrouw Winkelman wilde haar man niet steunen bij bezigheden, die allengs een hartstocht voor hem werden en zijn zenuwgestel geheel dreigden te verwoesten.
Zoo stonden de zaken toen de heer Verhoeven op een middag mededeelde, dat zijn neef, notaris Tellegen, uit Amsterdam, geschreven had, dat hij het plan had een week te komen logeeren. ‘Misschien wil Tellegen wel enkele zittingen met u houden, dokter’, zei hij, altijd op zijn ietwat spottend-ongeloovigen toon. ‘Ik zei u vroeger al eens, dat mijn neef nog al wat aan spiritisme doet. Ik geloof zelfs, dat hij beweert eenigszins mediamiek te zijn!’
De dokter was al gewend aan den laatdunkenden toon van zijn buurman. Hij gaf er weinig meer om, dat Verhoeven het spiritisme voor zelfbedrog ver- | |
| |
klaarde. Hij had geen vertrouwen in de pogingen van den heer Verhoeven om een ‘dader’ van de spokerij bij den heuvel te zoeken. Hij dacht er slechts aan, dat het door de komst van den heer Tellegen misschien mogelijk zou zijn belangrijker resultaten te krijgen, dan die hij tot nu toe bereikte.
De notaris arriveerde drie dagen later. Op den middag na zijn komst ging de dokter hem een bezoek brengen. Hij werd voorgesteld aan een lang, mager man, met bleek gelaat, donkere oogen en zwart haar, wiens uiterlijk inderdaad het vermoeden wekte, dat hij over mediamieke gaven beschikte. Hij had iets ongedurigs over zich en sprak gaarne over het geheimzinnige.
‘Er is mij reeds een en ander verteld van de verschijnselen, die u hebt waargenomen’, zei hij na de voorstelling. ‘Door plotselinge drukte kan ik helaas maar een dag of vier blijven, doch als u er prijs op stelt, zouden wij samen wel een paar zittingen kunnen houden. U bent al geruimen tijd bezig met proeven in uw bibliotheek, hoor ik? - dat zal vermoedelijk ons gezamenlijk onderzoek vergemakkelijken. Het is of men, als er vaak in eenzelfde kamer spiritische en occulte onderzoekingen worden gedaan, in dat vertrek gemakkelijker slaagt. De omgeving, en de atmosfeer vooral, worden er dan als 't ware voor geprepareerd. De waarnemingen, die u gedaan hebt, interesseeren mij in hooge mate!’
De dokter voelde zich aangenaam verrast, eindelijk
| |
| |
eens iemand te ontmoeten, die zijn meening niet bestreed.
De Verhoevens hadden plannen gemaakt voor een wandeling in de omgeving om hun neef wat van de schoone natuur te laten genieten en noodigden den dokter uit, zich met zijn vrouw bij hen te voegen. Het aanbod werd aangenomen en gedurende den wandeltocht had Winkelman gelegenheid nader met notaris Tellegen kennis te maken. De notaris had een ernstige manier van praten en redeneeren. Hij beschikte over een uitgebreide kennis op spiritistisch gebied. Terwijl hij met den dokter een weinig achter bleef, wierp hij verschillende theorieën op om de gebeurtenissen op ‘Dennenoord’ te verklaren.
‘Het zou interessant zijn’, meende hij, ‘eens een onderzoek in te stellen naar de ervaringen van vroegere bewoners van “Dennenoord” voor zoover zij nog leven. Maar ook als die nooit iets bijzonders hebben waargenomen, is er nog wel een veronderstelling te maken over het feit, dat de kloppingen en geluiden zich eerst nu voordoen. U bent vermoedelijk eenigszins mediamiek aangelegd - in elk geval bent u sympathiek gestemd voor de geestenwereld. U gelooft aan die wereld evenals ik en dit brengt natuurlijk mee, dat de geesten gemakkelijker met ons in contact komen, dan met verstokte, hen tegenwerkende, materialisten. Wij maken de voorwaarden zóó, dat het voor geesten minder bezwaarlijk wordt zich te manifesteeren. Dat is het natuurlijk ook waarom materialistische weten- | |
| |
schapsmannen geen of zeer weinig resultaat krijgen bij hun spiritisch en occult onderzoek - als ze er al eens iets aan gaan doen! - Ze staan er a priori vijandig, ongeloovig, ja tegenwerkend tegenover! En wat zou men dàn kunnen verwachten! Iedere professor, die een physische proef in zijn laboratorium neemt, maakt de voorwaarden zoo gunstig mogelijk om die proef te laten slagen. Nu, zoo moet het dan met wetenschappelijke spiritualistische proeven óók gaan. Het ligt gewoonlijk aan den proefnemer als een proef mislukt.’
‘Volkomen juist!’ gaf de dokter toe, die zich meer en meer op zijn gemak met den notaris begon te gevoelen. ‘Ik begrijp de houding der physici dan ook niet. De wetenschap is op zielkundig gebied nog weinig gevorderd. Wat weten wij eigenlijk! Tal van ziekten kan de tegenwoordige wetenschap niet genezen - ze kent er de oorzaken niet van. Zenuwziekten bijvoorbeeld! Men kan veel doen met rust, versterking, gezonde lucht, gemoedelijk praten, zielkundig analyseeren enz. - maar in tal van gevallen is men machteloos. Verslapping is een alledaagsch verschijnsel tegenwoordig. Moest nu niet de wetenschap alles probeeren wat zij kan om nieuwe kennis op te doen, nieuwe wegen voor de genezing te zoeken, waar de oude niet naar het beoogde doel blijken te leiden? Magnetisme, somnambulisme en spiritisme moesten streng wetenschappelijk onderzocht worden! Maar wetenschappelijk onderzoek moet onbevooroordeeld geschieden: aprioristisch onder- | |
| |
zoek is geen wetenschappelijk onderzoek. Wat zal men ontdekken als men van te voren zoo gestemd is, dat men eigenlijk liever niets ontdekt, omdat het oude theorieën, waaraan men hecht, misschien kan omver werpen!’
‘Eenige vooruitgang is er toch wél - hypnotische behandeling neemt toe en 't magnetisme wordt allengs een vraagstuk, waar men zich niet langer met een dom en hoogmoedig schouderophalen kan afmaken. Als men trouwens eerst maar eens ernstig tot de lectuur op dit gebied komt! Maar is het niet ongelooflijk, dat vele physici en natuurkundigen nog nooit van die lectuur door diepe studie hebben kennis genomen?! Ik heb er wel gesproken, die zelfs nog nooit hadden gehoord van de materialisaties, die de oude Thomas Hazard heeft waargenomen, noch van de geesten van Yolande en John King, die met de hulp van madame d'Espérance gefotografeerd werden, of van de bekende materialisaties van Katie King, met wie de Engelsche professor Crookes zulke bijzondere ervaringen had. Het is wel raadselachtig, dat de wetenschap, die toch zooveel voortgang neemt in onze dagen, zóó onverschillig of bevooroordeeld staat tegenover de voor haar zoo belangrijke vraagstukken van het spiritualisme!’
‘Zeker eigenaardig’, stemde de dokter toe. ‘Maar vergeet niet hoe materialistisch nog altijd de opleiding van natuurkundigen aan de Academies is! Ik denk wel dikwijls, dat de komende eeuw rijker zal zijn aan geestelijke vorderingen dan de onze was aan physische
| |
| |
en technische ontdekkingen en uitvindingen. Het kan ook niet anders als het wijsgeerig denken zich wat meer gaat ontwikkelen!’
De wandeling, onder zulke gesprekken voortgezet, werd een verkwikking voor den dokter. Bij de thuiskomst voelde hij zich dan ook kalmer en opgewekter dan in langen tijd.
Nog dienzelfden avond hielden de dokter en de notaris een séance. Het kloppen begon omstreeks half tien, tamelijk krachtig. De heer Tellegen, die meer dan eens een dergelijk tikken op séances had gehoord, verklaarde, dat hij er niet aan twijfelde of het werd veroorzaakt door een geest, die een bijzondere mededeeling had te doen. Hij was er voor, de séance met behulp van een kleine, ronde tafel te houden, maar toen de dokter hem op het papier op de slaapkamerdeur wees en hem meedeelde, dat hij reeds begonnen was met oefeningen met stokschrift, vond de notaris, hoewel hij die methode niet hoog stelde, ook goed daarmee voort te gaan. Zij namen plaats op stoelen, vóór de deur, de dokter met het gezicht naar den schoorsteenmantel, de notaris met het gelaat naar de gangdeur. Zij zaten vlak tegenover elkaar en hielden gezamenlijk den stok licht vast. Zwijgend wachtten zij, aandachtig met het gevoel speurend naar trillingen in den stok of mogelijke bewegingen daarvan. Na een half uur namen beiden een eigenaardige trekking in den stok waar, aanvankelijk zoo zwak, dat er nog geen
| |
| |
beweging van het voorwerp mee gepaard ging, maar allengs krachtiger. En eindelijk, ongeveer een uur nadat zij de séance hadden geopend, begon de stok te bewegen en het potlood op het papier te krassen. Na een korte rust hernieuwden zij de oefening. De beweging herhaalde zich spoedig en de potloodkrabbels werden regelmatiger. Langzamerhand konden op-en-neer gaande halen worden onderscheiden, ten slotte gebrekkige letters.
De notaris achtte het nu noodig een nieuw vel papier te nemen.
‘Wij kunnen thans woorden verwachten’, zei hij zacht.
In de kamer hing de benauwende séancestemming en een drukkende stilte, die beklemde en het ademen belemmerde. De beide mannen keken elkaar met spanning aan. Een zekere koortsachtige verwachting sprak uit beider oogen.
Een oogenblik later kraste het potlood weer over het papier. Het waren eerst nog losse letters, onvast en onduidelijk; het scheen of iemand beproefde te leeren schrijven. Maar de vormen werden beter en eindelijk, na weer meer dan een kwartier van geduldig oefenen, afgewisseld met rusten, kwam het eerste woord. De dokter spelde letter na letter terwijl het potlood voortkroop over het papier. Hij uitte een lichten kreet toen het woord af was en de stok rustte. Op het papier stond de naam: ‘Maayken’.
‘Zullen we het hier niet bij laten voor vanavond?’ vroeg de notaris. ‘Mijn armen en polsen doen mij, om
| |
| |
de waarheid te zeggen, pijn van het houden van den stok.’
Maar de dokter wilde nog van geen ophouden weten.
‘We kunnen een gemakkelijker houding aannemen’, zei hij, ‘en de handen een beter steunpunt geven. Het wordt nu juist belangwekkend!’
De notaris stemde met tegenzin toe.
‘Het krijgt er veel van, dat het verhaal van dien moord dan toch juist is geweest’, zei hij. ‘Maar wat zal Maaiken de Zwerfster ons te zeggen hebben? Het is misschien nu het eenvoudigste, vragen te stellen, waarop “ja” of “neen” geantwoord kan worden.’
‘Uitstekend! - wilt u dan de vragen maar doen?’
‘Zooals u wenscht.’
Het werd weer enkele oogenblikken beklemmend stil in de kamer. Toen klonk de stem van den notaris:
‘Spreken wij met den geest van Maaiken de Zwerfster?’
Een hevige trilling van den stok - een opgaande beweging daarvan.... en het woord ‘Ja’ stond op het papier.
‘Er gaat een verhaal, dat men u vele jaren geleden bij dezen heuvel vermoord heeft - is dat juist?’
Weer bewoog het potlood:
‘Ja.’
‘Wilt u ons daaromtrent iets naders meedeelen?’
Er volgde geen beweging van het potlood.
‘Was het geraamte, dat hier gevonden is, uw stoffelijk overblijfsel?’
| |
| |
‘Ja.’
‘Hebt u ons iets bijzonders mee te deelen - wenscht u misschien, dat dit geraamte op één der naburige kerkhoven begraven wordt?’
‘Ja.’
‘Hebt u nog meerdere wenschen en mededeelingen?’
Er volgde weer geen antwoord, wat als een ontkenning moest worden opgevat. Doch nadat zij even gewacht hadden, begon het potlod weer te krassen en lazen de beide mannen de woorden ‘Een ander.’
‘Wil dit zeggen, dat u een anderen geest tot ons voert, die ons iets heeft mee te deelen?’
‘Ja.’
‘Wilt u dan haar of zijn naam opschrijven?’
Het gelaat van den dokter was doodsbleek geworden; koud zweet parelde hem op het voorhoofd. Het potlood bewoog weer langzaam over het papier. Eenige oogenblikken later lazen zij den naam: ‘Harry.’
Winkelman uitte een gesmoorden kreet en trok zijn handen terug.
‘Kent u dien naam?’ vroeg de notaris, terwijl hij den ander verwonderd aankeek.
De dokter knikte.
‘Zullen we meerdere vragen doen?’
‘Neen, nu niet! - nu niet! Ik begin me nu toch ook wat moe te gevoelen. Laten we morgenavond voortgaan.’
De heer Tellegen vond die regeling goed. Zij ver- | |
| |
lieten de bibliotheek, nadat de dokter het papier van de deur had verwijderd en gingen naar den salon, waar mevrouw Winkelman hen met spanning wachtte. In de gang legde de huisheer zijn hand op den arm van den ander en fluisterde hem in:
‘Spreek met mijn vrouw niet over dat laatste. Ik zal u dat morgen ophelderen.’
De notaris knikte, verbaasd over de verwarring en zenuwachtigheid van zijn gastheer[.]
Mevrouw Winkelman bemerkte al spoedig de gejaagdheid en geprikkeldheid van haar man. Ook den volgenden dag bleef hij zeer onrustig, praatte in zichzelf en maakte den indruk van iemand, die in een ernstigen zielestrijd is gewikkeld. Tegen den avond kwam de heer Tellegen. De dokter liet hem terstond in de bibliotheek en sloot de deuren met de sleutels evenals hij het den vorigen avond had gedaan. ‘Wij moeten niet gestoord worden’, had hij, met zekere wildheid in de oogen, tot zijn vrouw gezegd.
Toen zij alleen in de huiskamer achterbleef, trachtte zij tevergeefs haar aandacht bij haar lectuur te bepalen. Zij liep in de kamer op en neer, alles nog eens nagaande wat er sinds hun komst op ‘Dennenoord’ was geschied. Zij vreesde, dat haar man op weg was om ernstig ziek te worden. Het gaf niet - ze wist het bij ervaring - dat zij er op aandrong, dat hij met zijn spiritistisch onderzoek zou ophouden. Alle twijfel aan de tegenwoordigheid van den geest van Maaiken
| |
| |
de Zwerfster scheen bij hem verdwenen. Volgens zijn overtuiging veroorzaakte niemand anders dan zij de kloppingen in en de geluiden buiten het huis. Maar mevrouw Winkelman weifelde nog altijd eenigszins. Zij geloofde wel aan een voortleven na den dood en ook aan de mogelijkheid van geestenmanifestaties - maar moest dat nu gepaard gaan met zulke vreeselijke geluiden als hier geklonken hadden? Nog altijd vermoedde zij, evenals de heer Verhoeven, die haar zijn meening herhaaldelijk had gezegd, dat er kwaadwilligen achter de verschijnselen zaten. Zij was een ernstige, veel denkende vrouw, warm gevoelend maar nuchter en niet geneigd, zich door den schijn der menschen en dingen te laten verblinden. In den eersten tijd was zij, door angst, minder scherp in haar waarnemingen geweest, maar in den laatsten tijd zocht zij, kalmer geworden, een natuurlijke verklaring voor de vele geheimzinnigheden. ‘Als hier eens een scherpzinnig, onbevreesd man kwam, die alles nuchter onderzocht, zou er dan geen opheldering voor het spoken zijn te vinden?’ zoo dacht zij....
Plotseling bleef zij staan en luisterde - het kon geen vergissing zijn! Voor het eerst na langen tijd klonk daarbuiten weer het schateren en jammeren. Zij ontstelde; maar ook aan het griezelige gewent men en zij liep dus zonder dralen door den salon naar het voorraam en keek tusschen de gordijnen door naar buiten. Het was weer een heldere maanavond en zij
| |
| |
kon het geheele tuinpad af, tot bij het hek, zien. Even huiverde zij.... Het geluid moest van dien kant zijn gekomen en.. nu stond er iemand bij het poortje.. een man. Hij was te ver weg om zijn gelaat te onderscheiden, maar zijn gestalte deed geheel anders dan die van den heer Verhoeven. Hij droeg een grooten, slappen hoed en scheen meer als werkman dan als heer gekleed. Zijn handen rustten op het poortje - hij stond daar onbeweeglijk naar het huis te staren.
Mevrouw Winkelman trok, zonder het te willen, de gordijnen een weinig van elkaar - een lichtstreep uit de kamer viel naar buiten.... op hetzelfde oogenblik verdween de onbekende, na dreigend de vuist te hebben opgeheven.
De doktersvrouw ging terug naar de huiskamer en dacht na. Was er dan tóch van kwaadwilligheid sprake? Maar dàn werd het tijd voor een krachtig ingrijpen. Haar man zou haar niet gelooven, als zij hem haar waarneming meedeelde; hij zou dit toeschrijven aan haar verbeelding. Hij wilde nu eenmaal in alles een geestenhand zien. Maar zijn overspannen toestand eischte, dat er verandering kwam. Zij kon, buiten zijn weten om en ook zonder de Verhoevens er in te kennen, een onpartijdig man naar ‘Dennenoord’ roepen. Het moest een handig detective zijn, onverschrokken en scherpzinnig....
Tegen half twaalf kwamen de dokter en de notaris uit de bibliotheek. De eerste toonde groote opgewondenheid; de tweede zag er ernstig uit.
| |
| |
‘Hebben jelui iets van belang gevonden?’ vroeg mevrouw Winkelman, die met zorg haar man gadesloeg.
‘Wij zijn op weg. Marie! Ik heb den heer Tellegen gevraagd, nog een paar dagen te blijven. Hij wilde morgenavond alweer weg.’
‘Ik zal zien, dat ik het regel,’ zei de notaris. ‘Wij vorderen inderdaad goed. Wij spraken weer met Maaiken, mevrouw!’
Toen de bezoeker was weggegaan, zei mevrouw Winkelman, dat zij het plan had gevormd, een dagje naar Amsterdam te gaan voor verschillende inkoopen. De dokter was te zeer in gedachten verdiept om veel op haar woorden te letten.
‘Ik kan best morgen naar het station wandelen - en 's avonds terug. Als ik moe ben, neem ik een rijtuig.’
Hij keurde haar plan zonder meer goed. Van slapen kwam dien nacht niet veel - de dokter lag onrustig te woelen; zijn vrouw dacht na over de stappen, die zij doen zou om de raadselen van ‘Dennenoord’ tot een oplossing te brengen. Er moest een detective komen en kon die geen licht brengen, zoodat men er niet langer aan twijfelen mocht, dat geesten hier werkten, dan was het geval belangwekkend genoeg om er wat meer bekendheid aan te geven.
|
|