Het mysterie van het Veluwehuis (onder ps. J. van Callant)
(1923)–Jan L. de Boer– Auteursrecht onbekend
[pagina 35]
| |
V.
| |
[pagina 36]
| |
kort nadat wij dit huis betrokken, meende ik 's avonds laat ook wel eens dergelijke geluiden te hooren. Maar dat zijn geruchten in het bosch - men weet niet precies wat het is, vermoedelijk de wind of rondzwervende dieren. Je went er echter spoedig aan en nu merk ik het nooit meer op. We gaan bovendien den laatsten tijd nogal vroeg naar bed.’ Mevrouw Verhoeven vroeg nadere bijzonderheden. Zij nam het geval minder sceptisch op als haar man, vond het zeer griezelig, maar zei dat zij het toch ook wel eens had willen hooren. ‘Komt u dan samen vanavond bij ons.’ ‘Komt ú hier - wij zijn nog pas bij u geweest en als het werkelijk zulke duidelijke geluiden zijn, moeten we ze hier toch ook wel kunnen vernemen.’ Mevrouw Winkelman vond dat goed en dien avond kwam zij met haar man. Het gesprek liep weldra over de geheimzinnigheden op den heuvel en het verhaal van Maaiken de Zwerfster werd ook nogmaals opgehaald. ‘Ik was eergisteren in Drie,’ zei de heer Verhoeven, ‘en vroeg er toen nog eens naar. Men weet er niet veel meer van - alleen een paar ouden van dagen verzekeren, dat er hier werkelijk indertijd zoo iets moet zijn geschied. Wat er van de vermoorde geworden is, weet echter niemand.’ De dokter vertelde de geschiedenis van de familie Fox te Hydesville en stelde de vraag of hier op ‘Dennenoord’ mogelijk aan een soortgelijke spokerij | |
[pagina 37]
| |
gedacht moest worden. De heer Verhoeven betwijfelde het en veronderstelde veel eerder kwaadwilligheid. ‘Maar wie zou er lust hebben ons hier in onze eenzaamheid te verontrusten?’ vroeg mevrouw Verhoeven, lachend en ongeloovig. ‘Wij dachten ook natuurlijk eerst aan kwaadwilligheid,’ zei de dokter. ‘Maar ik twijfel er aan na hetgeen wij gisteravond hebben waargenomen.’ Hij sprak niet over hetgeen hij daarvóór reeds binnenshuis had opgemerkt. Mevrouw Verhoeven vertelde op haar drukke en levendige wijze eenige geschiedenissen, die in families, die zij kende, waren voorgevallen. Eén dier families miste op zekeren dag haar keukenmeid. Het bleek later, dat zij vermoord in een kast bij de trap hing. Verschillende familieleden hadden nog lang daarna, als zij langs die kast liepen, het gevoel, dat er een slap lichaam tegen hen aanbotste.Ga naar voetnoot1) Een andere geschiedenis sprak van een paar jongens, die in hun kosthuis, nacht op nacht iemand met een kaars in de hand de trap zagen afdalen, welke gestalte dan weer plotseling verdween.Ga naar voetnoot2) Toen de heer Verhoeven daarna opstond om eenige van zijn interessante fotografieën te halen, die een kennis van hem op een kerkhof opnam - lichtverschijnselen boven graven - werd het gezelschap plotseling opgeschrikt door | |
[pagina 38]
| |
gegil en gekrijsch op den heuvel.... Weer hetzelfde geluid, dat den vorigen avond zooveel emotie had gewekt bij den dokter en zijn vrouw. Het klonk hier, onder aan den heuvel, minder duidelijk, maar allen hoorden het toch. Dat zij zich niet vergisten, bleek wel toen terstond daarop de kamerdeur werd opengeworpen en het dienstmeisje in groote ontsteltenis naar binnen snelde. Ook haar had het wondere geluid opgeschrikt. ‘Dat wordt ernst’, zei de heer Verhoeven, ondanks alles nog steeds eenigszins weifelend. ‘Het beste zal zijn, dat we gezamenlijk naar buiten gaan en een klopjacht op den heuvel organiseeren. Het moeten bengels zijn, die ons willen beet nemen!’ Nauwelijks buiten of zij vernamen de kreten weer. De dokter en de heer Verhoeven draafden om den heuvel, maar ook ditmaal leverde het onderzoek niets op. Het gezelschap wachtte even later op de stoep van ‘Dennenoord’ af wat volgen zou. Het was omstreeks elf uur. ‘Ik heb Frans last gegeven om op te blijven tot wij thuis kwamen’, zei de dokter. ‘Hij moet het nu óók wel opgemerkt hebben.’ De huisknecht had blijkbaar stemmen en voetstappen gehoord, want op het oogenblik, dat de dokter zijn sleutel in het slot wilde steken, opende Frans de voordeur. Hij zag er ontdaan uit. ‘Om Gods wil, dokter, wat zijn dat voor kreten!’ riep hij met onvaste stem. ‘Het is voor het eerst van | |
[pagina 39]
| |
mijn leven, dat ik zooiets hoor - maar als men alleen is, is dat niet uit te houden! Ik geloof niet aan geesten, maar dit!’ ‘Dus je hebt nu óók gillen en lachen gehoord?’ ‘Of alle duivels uit de hel waren losgebroken, zoo klonk het. Ik was op het punt, de huishoudster te wekken of naar u toe te gaan. Het is wel kinderachtig en laf, maar zulke dingen....’ Hij sprak gejaagd en had blijkbaar zijn kalmte geheel verloren. Het gezelschap trad in de gang en de deur werd gesloten. ‘Wij zullen wachten of het zich herhaalt’, zei Winkelman, zich met moeite beheerschend, hoewel zijn lippen van zenuwachtigheid beefden. ‘En dan nogmaals....’ Hij kon niet uitspreken, want opnieuw steeg het helsche gerucht op, klagend, bijna jankend, alsof er honden gelijktijdig huilden. Mannen en vrouwen keken elkaar eerst verbijsterd aan, maar de heer Verhoeven rukte terstond daarop de deur open en stormde, gevolgd door den dokter en den huisknecht, naar buiten. Nóg hield het wilde gerucht aan - het kwam weer uit den hoek bij het tuinhekje, waar de groote planten groeiden. Zij renden er heen, den heuvel af - en even nadat het gillen had opgehouden, stonden zij reeds op de plek. Er was echter niemand te zien; alles bleef stil, nergens kraakte het of bewoog zich iets.... Zacht ruischten de dennen hun eeuwige nachtpsalmen en geheimzinnig fluisterde het daarboven in de groene | |
[pagina 40]
| |
kruinen; maar slechts maanlicht en avondbries schenen elkaar te ontmoeten; geen menschelijk of dierlijk wezen vertoonde zich. ‘Het wordt waarachtig ernst’, herhaalde de heer Verhoeven met ergernis in zijn stem. ‘Ik begin nu toch ook te gelooven, dat wij hier met iets bovennatuurlijks te doen hebben.’ Zij wandelden terug naar het huis, wachtten nog eenigen tijd, maar scheidden toen het verder stil bleef.
Er verliepen drie dagen, zonder dat er iets bijzonders voorviel. De dokter gedroeg zich zeer zenuwachtig. Hij had in de bibliotheek op de deur van de slaapkamer eenige groote vellen wit papier bevestigd. Op de vraag van zijn vrouw wat hij daarmee wilde, had hij ontwijkend geantwoord dat hij eens een proef ging nemen; van zijn eigenlijk plan wist zij niets. Mevrouw Winkelman zocht door allerlei arbeid haar gedachten eenige afleiding te geven. De lucht in deze streek deed haar goed. Zij had enkele plannen ontworpen voor verfraaiingen in den tuin. Zij wilde van boomstronken eenige versieringen aanbrengen en de huisknecht toonde een groote handigheid bij de uitvoering van deze plannen. Op den derden dag na de hiervoor beschreven gebeurtenissen hield Frans zich bezig met het timmeren van een rustieke bank, bij den rechterhoek van het huis tegen eenige dennen aan. Om de palen in den grond | |
[pagina 41]
| |
te krijgen, moest hij een paar gaten graven. Daarbij stiet hij op iets hards. Hij woelde den grond verder om.... en deed een verschrikkelijke ontdekking. Wat hij vond, bracht hem zoo zeer van streek, dat hij het huis insnelde en den dokter riep. Eerst toen deze zich bij hem had gevoegd, durfde hij verder gaan met graven. Er kwamen beenderen bloot, toen een doodshoofd.... het geheel bleek een klein geraamte, volgens den dokter het geraamte van een vrouw. De lugubere vondst werd naar het schuurtje achter het huis gebracht en mevrouw Winkelman, zoowel als de heer en mevrouw Verhoeven kwamen er naar kijken. ‘Wat zegt ge nu?’ vroeg de dokter, den heer Verhoeven met zekere triomfantelijkheid aanziende. ‘Krijgt het nu niet wonder veel van die geschiedenis met de familie Fox?’ ‘Zoekt ge dus verband tusschen den geest, die eens de eigenaar of eigenares van dit karkas mocht heeten, en de spokerij hier?’ vroeg de heer Verhoeven, altijd nog op zijn twijfelenden toon. ‘Ik neig er werkelijk toe over om zoo iets aan te nemen,’ zei Winkelman ernstig. ‘Het is mogelijk, dat die geest ons iets te zeggen heeft....’ ‘Misschien is het wel het geraamte van Maaiken de Zwerfster,’ zei mevrouw Winkelman huiverend. ‘Niemand weet immers, waar die ongelukkige begraven is.’ ‘De veldwachter te Drie of van een andere plaats | |
[pagina 42]
| |
hier in de buurt zal hiervan in kennis moeten worden gesteld,’ meende de heer Verhoeven. Zijn vrouw deed het voorstel om nog eens nader te zoeken in den kuil, waar Frans het geraamte vond. ‘Misschien kon er nog wel iets van de kleeding worden ontdekt’, zoo veronderstelde zij. Frans toog met groote nauwkeurigheid opnieuw aan het zoeken. Hij groef iets op, dat op verteerde lompen geleek, voorts wat lange haren, een paar knoopen, een groote, verroeste speld en een drietal bijna geheel vergane stukjes leer. Een en ander bevestigde dokter Winkelmans vermoeden, dat het geraamte, dat van een vrouw moest zijn. Misschien Maaikens overblijfsel, waarvoor haar geest een betere rustplaats vroeg? Allerlei veronderstellingen werden door mevrouw Winkelman, de Verhoevens en het personeel gemaakt, maar de dokter hernieuwde zijn pogingen in de bibliotheek om met de geestenwereld in verbinding te komen. Hij praatte er echter weinig over met zijn vrouw. |
|