Kortbondige spreuken wegens de ziektens
(1979)–Herman Boerhaave– Auteursrechtelijk beschermdGa naar voetnoot(a)De blaauw-schuit.1148. 't Scheurbuik is een zeer gemeene ziekte by die aan de Noordzee woonen, oorzaak van zeer veel anderen, nog nieuw, noch by de Ouden voorby gezien, hoewel niet zo zeer nauwkeurig beschreven door 't missen van lange Scheepvaart, en reizen in de koudste deelen des aardkloots. 1149. Deze, mits door de zeer veranderde toevallen dikmaals bedriegd, zal niet beter gekend werden, als indien deszelfs geheel verhaal voor af gezonden, daar na ten laasten van deszelfs natuur gehandeld word. 1150. Men vind by de Britten, Bataviers, Zweden, Deenen, Noorwegers, Duitschers, de noordelyke, of Nederduitschers: en deze treft zo zeer de Noordsche Volkeren, en die onder een kouder Climaat leven; en onder deze queld ze meest de naastgelegene aan de Zee, of plaatzen, die door 't zeewater overgestroomt, aan poelen, meeren, van een spongieuse vette slik, van een laage grond verhoogt zyn tusschen de dyken, 't water keerende, gelegen; vooreerstelyk woed die tegen ledigen, wintertyds in plaatzen koud, door dien ze met steenen gestraat, en opgebouwt, in Zeelieden, die op zee of land gebruiken zout door rook verhardt vleesch, beschuitbrood, stinkend en wormachtig water: ook welke watervogels, zoute visschen, door winden of rooken verhard, Ossenvleesch, of spek door rook en zout bezwaart, al te veel eeten, ofmeelkoeken niet wel gerezen, orten, boonen, zoute kaas, die scherp, oud is; in deze die aan droefgeestigheid, dolheid, onderbuikssmet, opstyging, taye ziektens onderhevig le- | |||||||||
[pagina 239]
| |||||||||
ven, en meest, die gebruikt hebben te veel de wortel van Peru. 1151. Doch dewyl ze deze aantast, door deze verschynzelen meest voorgaat, zo word ze vermeerdert, word ryp.
| |||||||||
[pagina 240]
| |||||||||
1152 Uit welke blykt, dat de natuur en uitwerking van deze ziekte niet zwaarlyk uitgelokt werd van die, welk de voorzegde overwegen. 1153. En dat de naaste oorzaak van die is die aard van 't bloed, door welk 't ook door zyn dikte te gelyk in 't eene, en door zyn scherpe, zoute, alcalische, of zuure dunheid in 't ander deel zondigd; welke voornamentlyk zyn te onderzoeken en te onderscheiden. 1154. En dat uit deze door 't verhaal van de ziekte (1151.) bekend, alle de verschynzelen van deszelfs ziekte, als wel wonderlyk, licht konnen afgeleid werde. 1155. 't Welk zelfs klaarder leeren de regels, welk de genezing van de ziekte met een gelukkige of ongelukkige uitkomst heeft bevestigd. Welker voornaamste deze zyn. 1156. In deze ziekte is 't dik dun te maken; 't stilstaande bewegelyk; t'zamenhangende vloeibaar. 1157. Ook 't al te dunne te dwingen; 't scherpe te verzachten, in 't gemeen en in 't byzonder. | |||||||||
[pagina 241]
| |||||||||
1158. En in de verbetering van 't een (1156.) moet men altoos zien tot de natuur van 't andere (1157.) waar van 't een werk van de groote kunst is te beproeven deze ziekte met goede voortgang. 1159. Scherpe ontlastende verbitteren deze ziekte altyd, en maken ze dikmaals ongeneeslyk. 1160. Hier door moet men
1161. Tot de twede trap (1151. N. 2.) zullen ze brengen mede dezelve, welke in 't eerste (1160. αβγδ.) dan 't gebruik van Scheurbuiks-middelen, een weinig scherper, by wyze van uitgedrukt sap, Conserf, geest van vlug zout, wyn, of kruidig bier; als ook badstoven, en voetspoelingen uit tegenscheurbuikigen: warm wryvingen, droog, met byzondere vochten; dikmaals een aderlating zal goed zyn, op dat 't deel van 't scherpe vocht werd weggenomen, de uiteeting in de vaten veel gespannen vermindert, de aftrekking bezorgd, de weg bereid om de medicynen toe te passen. 1162. Doch na dat de scherpe dunheid, zware hette, de vrees voor een bloedstorting, grooter; of de dikte, loomheid, koude, bleekheid van de vaten, groter, zo moet men gebruiken byzondere matig t'zamentrekkende, of wat kouden, of warmen, of scherpen. 1163. Doch om de gebreken van deze soort te verbeteren, behoord men te gebruiken, welk tegenvuurige, tegenscheurbuikige, en te gelyk aan deze, of aan die soort van scheurbuik toegeeigend zyn. 1164. Tot de derde soort (1151. N. 3.) hebben kragt alle voorzegden, ten zy dat men gebruiken moet een groote menigte van zachte, ligt doorgaande, tegenver- | |||||||||
[pagina 242]
| |||||||||
rottige Ga naar voetnoot(a), tegenscheurbuikige, met een zachte voortzetting van zweet, pis, afgang, lang daar in volherd. 1165. Doch tot de vierde soort is selden een geneesmiddel; de geneeswys moet men veranderen na de verscheidentheid der toevallen: zomtyds zyn kwylmiddelen dienstig; als ook die voorgeschreven. (1164.) Uit welke allen (1148-1166.) wel aangemerkt zynde, en met de verschynzelen van de ziekte, gesnedene doode Lyken, vergeleken, blykt, dat men meest moet handelen in een gelukkige genezing van deze ziekte, dat de aard van gebrekkelyke vochtigheid, en byzondere scherpigheid, welke overheerschende zondigd; en mits die scherpigheid zy zout pekelagtig, wrange zuure, stinkende na de alcalische, vuil olieachtige; en van deze byzondere en algemeene dikmaals gehandeld zy, ordentlyk zal de genezing van 't kwaad gehouden werden, en blykt, waarom de wey van melk, geboterde melk, geneeswateren, zo dikmaals hebben genezen, de wanhopige qualen van deze ziekte, en welke? Waarom zuure rype ooftzappen van Oranje, citroen, limoenen, Granaten, zuering, veldzuring, azynen, rinsche wynen, moeselwynen, zo dikmaals byzondere middelen zyn aan deze ziekte, en waarom? Waarom toetrekkende wrange, Rheum, patientieGa naar voetnoot(b), tamarindeGa naar voetnoot(c), KapperboomGa naar voetnoot(d), wrange zwarte, of roode wyn, als ook staal, dikmaals zo zeer goed? Waarom de scherpste speceryen, LepelbladenGa naar voetnoot(e), PeperkruidGa naar voetnoot(f), korsseGa naar voetnoot(g), kalfsvoetGa naar voetnoot(h), RammenatsenGa naar voetnoot(i), peper, Ga naar voetnoot(k) gember, 't altyd levendige min scherpe, vlugge alcalische, vaste, olieagtige, speceryachtige, seepachtige zouten, weder dikmaals alleen dienstig zyn? Waarom dat de eene scheurbuikige heilzaam, wederom dat aan een ander doodelyk zy? Waarom derhalven men niet zich moet oeffenen op de naam van dit kwaad, maar alleen op deszelfs byzondere aart, als of 't een andere ziekte was. |
|