Kortbondige spreuken wegens de ziektens
(1979)–Herman Boerhaave– Auteursrechtelijk beschermdVan de ziektens der beenderen.512. Zelfs de beenderen zyn onderhevig ziektens, gelyk die, welke tot nog toe wy in de zachter deelen hebben beschreven. 513. Want de tusschenwydte dezer werden bekleed met een vliesje, met de zelve zoort van vaten voorzien, met dezelve vogten geduurig aangevoerd, nat gemaakt, als die. 514. En voor zo ver deze tusschenstandjes (513) grooter zyn, zo veel komt de mond nader aldaar aan de 't zamenstelling van 't zagte deel. 515. En derhalven bekwamer aldaar (514) worden gezegd te lyden die ziektens, die anders de zachte deelen bemagtigen. 516. Zodanig is breeder 't deel ontrent de geleedin- | |||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||
gen, als ze vaster, en minder vaatagtig zy midden in 't been. 517. Hier uit (514 516) de eerste onderscheiding der ziektens in de beenderen. 518. De beenderen, buiten de vaten gemeen aan de zachten (513) deelen, in haare celletjes, die weider zyn (516) hebben blaasjes vol met een mergagtige fyne olie, aldaar verborgen, en in zyn gebruiken bewaart; deze blaasjes grooter ontrent geledingen, ontrent de dikheid van 't been worden gevoelig vernietigd, en in zeer dunne buisjes 't vet voerende verkeerd, verdwynen byna. 519. Hier uit (518) de twede zoort der ziektens in de beenderen. 520. De beenderen hebben een uitwendig beenvlies, omvattende, bedekkende de ronde omkring, brengende de slagaderlyke vaten in de celletjes, en in 't merg, de aderlyke ontvangende, die groot, klein, door getal oneindig zyn. 521. Hier uit (520) weder de derde zoort der ziektens in de beenderen. 522. De beenderen hebben een inwendig beenvlies, omringende de holle ontfangzels van 't merg, bedekkende, de slagaderlyke vaten in de mergagtige blaasjes verdeelende, de aderlyke ontfangende, die groot en klein, en door getal oneindig zyn. 523. Hier uit (522) de vierde verdeeling der ziektens in de beenderen. 524. De beenderen hebben in haar holligheden oneindige blaasjes vol van fyn mergagtige olie, dat bewarende, verdelende, en onder zich onderling, en tusschen de tusschen standen der plaatjes, en in de holligheden der geledingen, en door regte gaatjes. Deze blaasjes hebben slagaderen, aderen, waterleidingen, vetvoerders, zenuwtjes, vliesjes. 525. Hier van (524) 't vyfde en laaste, uit deze verdeeling; 't onderscheid der ziektens in de beenderen. 526. Indien de mergagtige (518 524) olie in zyn blaasses, uitloozingen, of in de tusschenstanden der beenderen stil staan, door de warmte en levendige bewe- | |||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||
ging word 't scherp, rottig, etterig; 't zal de nieuwe scheiding beletten; verstoppen de toevoerende, afscheidende vaten; ontsteeken zyn blaasje; daar na veretteren; of door de heetvuurige verrotting de vogten en vaatjes bederven; hier door de zelfstandigheid des beens zelfs ontbloot van zyn vat, berooft van zyn natuurlyke vogt, door scherpen uitgeknaagd, word als in een asagtige kalk verandert, alwaar 't alderdunst, dat is in de celletjes een uitwaschGa naar voetnoot(a); zo komt pyn, warmte, klopping, opzwelling, verzweering, been vreeting. Deze stilstand kan komen van alle verstopping, (zie 't hoofdst van de verstopping.) Dog indien uit een inwendig kwaad, dan Ga naar voetnoot(b) word byna 't een beenvreeter. 527. 't Blykt dat de teekenen van dit kwaad, en de staat (526) teekenen zyn van een diepe ontsteeking, dog niet woedende tot 't uitwendig gevoel. 528. De voorkennis uit een moeijelyke afzondering, afdrooging, uitzuivering voorziet de grootste kwalen en zeer moejelyke geneezing. 529. De beste geneezing werd getoetst. Met
530. Op deze wys (529) indien 't lang volherd word, zo geschied 'er door veel goed, meest indien de Levenswys te gelyk zober, en tegenstrydig de olieagtige verrotting, werd aangelegd. 531. Indien 't slagaderlyke, aderlyke, en ook 't watervoerende geweefzel (513. 516. 520. 522) verstopt is ge- | |||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||
worden, door gebrek van nieuw, of stilstand van aangebragt vogt, zo komen weder in die zelve deelen gantsch gelyke ziektens, de order alleen verandert (526). 532. Derhalven welker (531) onderscheiden kennis, voorkennis, genezing, de zelven (529-530). 533. Ende blykt 't grootste onderscheid van 't gevaar te hangen in de verscheidentheid van plaats (518. 520. 522. 524) alwaar de eerste oorzaak van 't kwaad zyn oorsprong en zetting neemt. 534.
535 Zodanige ontsteeking te verkeeren in een verzweering leeren.
536. Dog met de daad die tegenwoordig te zyn leeren de diepe teekenen van 't veretterde (387. 405). 537. Dan etter, 't beenvlies uitgegeten, zal 't been ontbloten, bederven (531) in 't kort; vergel. (406). 538. Waarom ten eersten 't ettergeswel men openen moet, de etter uitleiden, de zweering zuiveren, (403. 404. 409-411). daar na te gelyk behandelen met die zelve voorzorgen, als in de wonden des hoofds met de ontbloote pan gezegd is (252-260). | |||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||
539. Dog dat die ontsteeking (534) verkeerd in een heet vuur van dat deel, leeren:
540. Die tegenwoordig nu te zyn, weeten wy uit dezelve (539) zo uit de bleeke, aswervige, blauw coleur daar op leggende. 541. Dan 't bloote been ontbloot van vaten en levendig zap, door de scherpe, verrotte, heetvuurige stof werd 't uitgegeeten in een beenvreeting, (526) schielyk de besmetting wasschende, kruipt voort. 542. Derhalven aanstonds moet men de ontstoken plaats tot 't been toe insnyden, zuiveren, maar 't been genezen als boven gezegd is. (248 266.) 543. Indien 't inwendige beenvlies (522) onstooken werd, erkend de zelve oorzaaken; (534) en heeft de zelve uitwerkingen, ten opzigte van 't inwendige been; de zelve uitgang in een ettergeswel, of in 't heete vuur (535, 539); maar om de geweigerde uitwaasseming, erger; waar door 't gantsche merg, en daar uit 't geheele been met de stinkenste verrotting, en beenvreeting, verlooren gaan. 544. Waar uit ook blykt, 't zy dat 't vlies (522) zelfs eerst werd ontstooken, 't zy 't gekwest zy van 't eerst bedurven merg, de besmetting aangenoomen bebbende, daar uit in 't kort de zelve ziekte des ingewreeten been van 't verrotte merg, nooit geneesbaar, zal voorkomen. 545. Dit kwaad werd gekend, wanneer tot nog toe 't berust in een ontsteeking.
| |||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||
547. Dog indien de verettering hier, of 't heet vuur gekomen is, en door teekenen van voorgaande inwendige ontsteeking die (545) zwaar zyn, dan word die gekend uit de vaste, diepe, en verstompte pyn; of de geneeswys (529) doet niets, of geneest. 548. Want dan verrot zynde inwendig de gantsche stof tot aan 't been, opgezwollen, ontstooken, 't inwendige been ingevreeten, zo word 't uitwendig beenvlies ontstooken, van de geswelling van een getrokken, uitgeknaagd van 't scherpe, de opeengepakte door een langzame besmetting bedorven, worden spongieus, zwellen, doen pyn aan, 't geheele lid vergaat; alleen de uitsnyding of afzetting geneest. 549. De pokagtige, blauwschuitige Ga naar voetnoot(a)rugmerg, ontstookene hoedanigheid is de meeste oorzaak: daar uit verstaan werd, wat 't zy de uiteetingGa naar voetnoot(b) kalkbuil,Ga naar voetnoot(c) een zenuwknoopGa naar voetnoot(d) uitwassing des beens,Ga naar voetnoot(e) ettergeswel, beenvreeting, wind doorn. 550. Hier door weeten wy, waarom 't doorgegeeten been zyn coleur zo verscheiden verandert, uit wit, blinkend, hemelsblauw in een vet, wit, geel, asgrauw, blauw, zwart? en hoe dat de byzondere betekenen welke graad van bederving. 551. Uit de zelve blykt, waarom 't doorgevreeten been ongelyk, rouw, spongieus, ligt, breekbaar, zacht, en bros word? 552. Ook, waarom 't uitwaassemd een byzondere stank van verschimmeld of vervuild spek? 553. Als ook, waarom in de gezworene plaats van | |||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||
de onderleggende beenvreeting 't bovenleggende vlees zagt, slap, sponsagtig, opgeblazen, zwellende; de lippen van de zweer omgekeerd; klare, fyne, naulyks lymagtig, stinkend, en met kleine zwarte vervelde schubbetjes, bloedige etter; een wederverergering zonder oorzaak; een hertnekkigen tegenstand tegen de beste geneesmiddelen, op allerhande wonden. 554. Gelyk ook, waarom de beenvreeter van een uitwendige oorzaak ligt; van een inwendige moyelyk; van de Spaansche Pokken moyelyker; van een Ga naar voetnoot(a)wind-doorn 't allermoejelykste genezen word. 555. Eindelyk, waarom in een vaster deel van 't been 't kwaad; in een spongieus erger; in de gewrigten 't alderslimst; de eerste langzaam, de tweede schielyk, de derde 't aldermeeste zy; waarom in de kinderen schielyk, en moejelyk om te genezen; waarom de winddoorn meest op veele plaatzen gelyk, of agtervolgende? 556. Welk van deze (van 512-556) gezegd wegens de kneuzing (249-251. 254-257. 325. ont-leediging van(358 tot 370.) en de breuken van (339 tot 358) van de beenderen byvoegd, als ook die, welk van de wonden des hoofds, de beenderen kwetzende van (249-297) zal hebben een verhaal, en geneezing van de voornaamste ziektens in de beenderen. Byzonder zo 'er Ga naar voetnoot(b) een aanwas bykomt, welke onbeweegelykheid maakt van de gewrigting met harder zwelling. 't Eelt van 't gebrooken been tot 't artikel, verdikt met de Haversiaansche besmeering, met verstyvende verbindzels, is zyn oorsprong schuldig aan de uitwassing by de gewrigten. De moejelykste geneezing moet men neemen uit de verscheidentheid van 't kwaad. 557. Dog die alle ziektens, dus verre beschreven, en aan de oogen opgelegd zo verstaan heeft, dat hy derzelver verhaalde oorzaaken, natuur, uitwerkingen, geneezing met zorg overwogen heeft; daar na allen de zelve ontrent de inwendige en bedekte dee- | |||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||
len van 't lichaam, gebruikt heeft; met werking van allen in 't geheel bekoomen; en daar na die met de verscheinzelen zelfs van de inwendige ziektens 'tzamen gebragt heeft; zal zien, dat de inwendige zaakelyk met de uitwendigen over een komen; de uitwendige hand geneeskundigen hen eerst behandelen moet, en dat anders, niets van 't geordineerde, of van 't waare in de Geneeskundige oeffening kan geschieden, nog geleerd werden. |
|