Verbranding.
476. Indien 't brandende vuur, of schuilende in een zeer heet Lichaam, ons Lichaam treft, zo komt 'er een vernieling van vaten, een buiten vaatwerping van vogten, na de verscheidentheid van de oorzaak, duuring, aangetast deel, verscheiden.
477. De trappen van deze verscheidentheid (476) zyn verscheiden, gelyk aan dezen, welke afkomen van de eerste en ligste ontsteeking (370-464) tot in 't wreedste koud vuur.
478. Hier uit de verschynzelen, onderscheiden kennis, de zelve voorwetenschap.
479. Waarom de genezing niet verscheeld: tegen brandige drank is altyd noodzaakelyk.
480. De branding binnen de paalen van een ontbindende ontsteeking, stilstaande, (386) moet door deze geneezen, welk de vogten bewaaren, bewegen, de vaten veerdig maken, behoeden; dat geschied door tamelyk vuur, stoving, pap, (395-402) gewasschen boter,
481. De branding zullende overgaan tot 't heete vuur, nu 't vel gekruld en uitgegeeten, met opgelopen bladen, moet als de ontsteeking geneezen worden met stoving, pap, verzachtende, ettermakende, (402)
482. De branding nu in heetvuurige korsten, of koudvuurige gebragt, moet genezen worden als die ziektens (419-476.)
483. Noit moet men meer in doorzien als in een schoone genezing des Lidttekens, gelyk hier. (217.)