De ziektens van een vesel, die styf en uytsettende is
31. DE styvigheid van een vesel, al te sterk is die vereeniging van de minste deelen (21) welke zo vast dezelve doet aan een hangen, dat ze niet wyken voor de werking der vloeybaare, welke deze weerstand moet te boven komen, op dat de gezondheid blyve.
32. Deze (31) volgd die oorzaaken, welk vereyscht de gezondheid van een zwakke vesel, (28) indien ze lang, en te veel duuren.
33. Gebooren zynde (31) zo maaktze vaaten, en die daar uit voorkoomen, zynde minder buigzaam, nauwer, korter, en de beweeging van de vloeybaare te veel weerstaande, en dewelke hier uit volgen; V. (50-53.)
34. Uit welke (31-33) zelfs dat quaad gekend word (31), en te gelyk voorzien de gevolgen, die daar uit staan te koomen (33), nogtans is de geneezing niet verborgen.
35. Want dit word uitgewerkt. 1. Door waterige drank en spyze, en die zacht, inzonderheid door wey van de Melk, seer zachte moeskruiden doorgeklenste Meelpappen, ongesuurd. 2. Door rust in een vochte koude lucht, met volkomener slaap. 3. Door uitwendige waterachtige middelen, als ook inwendig lauw daar op gelegt of genomen, ongesouten, zeer lichte en lieffelyke olyagtige te gelyk daar by genoomen.
36. Hier uit werd verstaan de al te groote uitzettendheid, en word genezen met die, mits die meest met de styvigheid verseld, en daar van een gevolg is.
37. Waarom Kinderen, Vrouwen, leedigen een lossigheid? Daarentegen volwassenen, mannen, arbeidsaamen een styvigheid van veselen, en derhalven van alle vaste deelen? en een sterke t'zaamentrekking van lossen?