stilstaande of buitenvaatvloeyende, als die, welke uit deze twee volgen, zyn oneindig.
27. Uit deze (24-26) word 't tegenwoordige, toekomende, en voorledene gekend: 't gevolg voorzien, ende vereyschte middelen van genezing doorsien.
28. Want die zal behouden worden: 1. door voedzel, in welk de stof (21) overvloedig is, en die nu byna zo bereid is, als ze in een gezond en sterk Lichaam geschied. Melk, eyeren, vleesnat, daar in gekookt wel gerezen brood, Rintsche wynen, zyn de eerste. 2. De beweeging vermeerdert van 't vaste en vloeybaare door vryvingen, ryden te Paerd, of op een Rytuig, Schip; wandelingen, loopingen, oeffeningen des ligchaams. 3. Door een zachte t'zamendrukking van vaeten, en weeromstuiting van 't vloeybaare 4 Door Geneesmiddelen, die door 't zuur wrang, of ook door geesten, die gistende zyn, voorzigtig en zacht gebruikt. 5. Dat men op allerley wyze de altegroote uitspanninge wegneemt.
29. De slappigheid van de vesel werd genaamd die t' zaamenhang van deelen (21) onder malkander, welk door een klyn geweld kan zo verandert worden, dat ze langer als zich zelve word; waar uit blykt deze soort (24) van zwakheid en rekkelykheid daar van af te hangen: en derhalven alle deze klaar uit 't gezegde (21-27) verstaan worden, als een verminderde wederom of uitzettende kragt. Want ook 't glas, 't brooste lichaam, door de kunst getrokken in draaden, dunder dan 't webbe van een Spinnekop, hangd 't zaamen, en is buigzaam overal door de minste kragt in alle kringen zonder scheuring. De buigzaamheid groeyd voor de fynheid. Ac. Reg. Soc. 1713. Hist. XI.
30. Waarom uit de zelve ook geantwoord werd op deze vraeg: Waarom wateragtige en vette voedzels geeven zwakke veesels? Waarom aan kouden, jongen, rustenden, en groeyenden zwakken? Waarom aardschen en wrangen, geven sterke veselen? Waarom warmen en arbeidzaamen sterken? Waarom de uitzettende of wederomstuitende kragt sterkte verseld?