De oorsprong der Caraiben
Indiaans verhaal
De water-camoedi (boa) beminde een Indiaans meisje. 's Nachts nam het monster mensengedaante aan; overdag werd hij weer slang. Het paar was gewoon elkander geregeld aan de rivieroever te ontmoeten, maar de ouders van het meisje waren onkundig van dit samenzijn.
Dit had zo een poos geduurd toen een jonge camoedi geboren werd. Het jong vertoonde zich nu en dan op een zandbank, zwom in het water heen en weer en keerde daarna weer naar het nest terug.
Toen het meisje zo lang wegbleef zei de vader tot zijn beide zoons: ‘Wat is er toch met jullie zuster. Waarom blijft zij zo lang in het bad?’. Daar de zoons er ook niets van begrepen werd overeengekomen dat zij naar de rivieroever zouden gaan om haar te bespieden. En wat zagen zij? Hun zuster in tedere omarming met een waterboa en in de nabijheid van het verliefde paar een jonge camoedi. Zij bleven kijken en zagen dat de oude camoedi aan zijn jong eten bracht.
Toen de zoons, weer in de hut teruggekeerd, aan de oude man vertelden wat ze hadden gezien schrok hij hevig en beval de camoedies onmiddellijk te doden.
Bij de eerste goede gelegenheid deden ze wat hen bevolen was. Zij doodden de oude en sleepten het jong naar het achterliggende bos, waar zij het in een menigte stukjes sneden.
Enige maanden later, toen zij in de omtrek aan het jagen waren, hoorden de broers een groot lawaai en het geluid van een menigte stemmen, dat van de plek scheen te komen waar zij de jonge camoedi hadden gedood. Toen zij zich in de richting begaven vanwaar de stemmen kwamen, zagen zij juist op de plek waar zij de jonge slang in stukken hadden gesneden, vier hutten, elk bewoond door Indianen, die uit de stukken van de jonge camoedi tevoorschijn waren gekomen.
In de voorste hut zei de oudste der bewoners tot de broers dat hij verheugd was hen als hun ooms te kunnen verwelkomen;