| |
| |
| |
XVII
De oorlog had sommige jarenlange vetes uitgewist; men zag het tijdelijke der menselijke verhoudingen beter in, de duizenden doden brachten de oudere generaties tot nadenken, hier en daar stak zelfs het vraagstuk der persoonlijke schuld de kop op en keek de ouderen van dagen in het verschrikte gelaat. Dit nadenken leidde, zoals bijna altijd het geval is, tot inzicht en vergeving.
Op zekere dag ontving Aletta een brief van de twee zusters van Bruno, die in Friesland op de oude Waringa-State een teruggetrokken leven leidden. Zij hadden, meer dan vijftig jaar geleden nu, Bruno, hun jongste broer, gewaarschuwd tegen een huwelijk met zijn nichtje, zeggend, dat hem de gevolgen van zulk een inteelt nog wel eens zouden berouwen, wanneer hij bij zijn dwaze plan bleef. Bruno had, zoals te verwachten was, haar waarschuwing in de wind geslagen en was zijn eigen weg gegaan. De zusters hadden, beledigd, haar handen van hem afgetrokken; van enige correspondentie was geen sprake geweest. Deze vete, eigenlijk uit het niets ontstaan, bleef even hardnekkig als onzinnig. Ook op zijn begrafenis waren zij niet gekomen, hoewel Johanna, de onschuldige aanleiding en oorzaak der verwijdering, haar persoonlijk geschreven had om haar van Bruno's overlijden op de hoogte te stellen. Zij hadden zelfs niet de moeite genomen met een condoleancebrief te bedanken.
Maar nu naar aanleiding van de eerste wereldoorlog de kranten en tijdschriften alleen nog maar schreven over vernietiging en dood, zagen zij plotseling zichzelf zoals zij waren: twee dorre, eenzame vrouwen aan het einde van haar leven gekomen, op een landgoed, dat al haar zorgen, al haar liefde had geabsorbeerd, een oud en statig landgoed, dat haar beiden geboren had zien worden, maar Bruno niet meer. Want door de dwaasheid van haar ouders, alcoholici
| |
| |
van beide zijden, was het landgoed onder de hamer gekomen en waren zij verplicht geweest te gaan wonen op een kleine boerenhofstede bezuiden Sneek. De oudste, Hortense, had haar vader deze verkoop nooit vergeven. Kort daarop was zij in het huwelijk getreden met een schatrijk fabrikant uit Gouda, meer dan dertig jaar ouder dan zij, die nog tien jaar had geleefd, haar daarna als betrekkelijk jonge, zeer gefortuneerde weduwe achterlatend. Het leven stond voor haar open; zij begon met het terugkopen van Waringa-State. Hadden haar ouders gehoopt hun oude dag op het landgoed te slijten, dan vergisten zij zich deerlijk; Hortense liet haar zuster Elisabeth uit Engeland overkomen, waar deze als Gouvernante bij een Engelse familie werkzaam was. De twee zusters vestigden zich op het landgoed, waarvan de deuren voor de verdere familie gesloten bleven. Waar zij in haar jeugd al vreemde, teruggetrokken figuren waren geweest, die uitsluitend op elkander waren ingesteld, daar wendden zij zich na de terugkoop van de State geheel van het wereldse leven af, zulks alleen door haar karakter gedreven en zeker niet door geloof of mystiek. Soms werd het huis weken achtereen gesloten; dan reisden zij. Zij waren in Salzburg geweest voor de spelen, in Moskou voor de balletten, zij brachten een winter in Rome door, bezochten de musea van Florence, staken over naar Egypte, waar zij de pyramiden bewonderden en de sfinx, zij kochten een huis in Wenen en een kleine villa in Menton. Zij genoten van deze reizen omdat zij steeds Waringa-State als het middelpunt van haar leven hadden, waarheen zij immer konden terugkeren. Zij waren een soort slakken; onzichtbaar vervoerden zij de State op haar rug. Voelden zij zich in den vreemde onthuisd, dan trokken zij zich er geestelijk in terug. De oorlog hield haar vier jaar op de State vast. Zij lazen veel, kochten schilderijen, richtten een bibliotheek met werken over wijsbegeerte in.
Zij lazen over al de jongens, die ver van hun ouderlijke woningen werden gedood, dachten over de ouders, die zo
| |
| |
zwaar beroofd achterbleven, en verklaarden blij te zijn zelf geen kinderen te hebben. Daarna zwegen zij en staarden het raam uit, want dit was het wonde punt van haar voortschrijdende ouderdom: dat zij geen kinderen hadden. Het moederlijk instinct, dat bij geen van beiden bijzonder ontwikkeld was, had bij haar, ongebruikt, geen verbittering of vereenzaming te weeg gebracht; zij waren in haar ouderdom schoner, evenwichtiger en statiger nog dan in haar jeugd. Maar Waringa-State had geen erfgenaam, het geliefde landgoed met het eilandje, waar zwarte zwanen broedden, zou na haar dood in vreemde handen overgaan. Zelf waren zij achtenzeventig en tachtig jaar oud; haar tak was verdord. Bleef de tak van Bruno. Bruno had drie kinderen gehad, waarvan de oudste waanzinnig was geworden; de tweede, de naamdrager, bleef ongehuwd, want wél was er destijds van een huwelijk sprake geweest, maar dit werd van jaar tot jaar uitgesteld, zodat het te vrezen was, dat ook hier van uitstel weer afstel zou komen. Bleef de jongste, de gescheiden vrouw met haar dochtertje. Hoe oud zou het meisje nu zijn? Een jaar of tien, elf, waarschijnlijk. Was dit kind niet de rechtmatige erfgenaam van het goed? Was het niet beter oude grieven maar te vergeten en zich met Bruno's dochter in verbinding te stellen? Dus schreven zij. Zij schreven koel, zakelijk, doch dringend, Aletta uitnodigend met kleine Jopie naar Waringa-State te komen ter kennismaking. Aletta ging alleen. De brief had zij aan niemand laten lezen; zij had Johanna niet gezegd, waar zij heen ging. Toen zij na drie dagen terugkwam was zij nadenkend, afgetrokken; zelfs vergat zij haar stekelige opmerkingen tegen haar moeder en haar kind. Het bezoek had al haar verwachtingen overtroffen; toch had het haar heimelijke hoop de bodem ingeslagen; niet zij, het kind zou de erfgenaam worden van de State. Het kind, dat bezig was haar overal te verdringen.
Tientallen malen herhaalde zij die eerste avond van haar thuiskomst haar bezoek aan Waringa-State. Zij zag in haar herinnering de twee imponerende vrouwengestalten,
| |
| |
waartegen zij zich niet opgewassen wist. Zij bedacht, dat deze twee oude vrouwen, de mooiste vrouwen waren die zij in haar leven had gezien, twee rijzige figuren, beiden in het donker wijnrood gekleed, en met een granaten ketting om haar hals. Het strakke, spierwitte haar omlijstte de ascetise en perkamentkleurige gezichten, waarin groot en fel de groene ogen leefden en waakten, haar waarschuwend, dat deze twee tantes meer van de aarde, van leven en dood en van het hiernamaals wisten, dan Aletta zich aan wetenschap in tien mensenlevens te verwerven zou weten. Zij waren vriendelijk geweest, éven neerbuigend, accentuerend de afstand, die er bestond tussen haar en de gescheiden dochter van hun jongste broer, die tegen beter weten in de dwaasheid had begaan te huwen met een nichtje van moederszijde.
Zij hadden over de bemoste paden van het landgoed gewandeld, het nog kale rosarium door en een kleine ouderwetse kruidentuin langs, aangelegd naar het ‘knoopmotief’ der Italiaanse monniken. Bij een eiland met donker geboomte waren zij gedrieën blijven staan. Twee zwarte zwanen dreven traag, slechts een lichte rimpeling achter zich latend, over een donker meer en hun weerspiegeling was nauwelijks donkerder dan het water zelf. Zelfs Aletta was getroffen door de schoonheid van het landschap. Hortense, de oudste, leunend op haar stok, had gezegd:
‘Door de onnadenkendheid van mijn vader ging het landgoed der Waringa's voor de familie verloren. Ik heb het teruggekocht met de prijs van een zeer grote opoffering, die er slechts op gericht was, deze bezitting terug te krijgen voor de onzen. Ik gaf mijn jeugd en levensgeluk als inzet. Het is mijn plicht het landgoed in de familie te houden, de naam Waringa-State van kracht te doen blijven.’
Dus toch. Deze uitnodiging had een doel gehad, het doel, dat zij heimelijk hoopte, maar waaraan zij niet geloven durfde. En haar tante Hortense vervolgde:
‘Wij hebben dan ook een voorstel aan je, dat aandachtig
| |
| |
besproken dient te worden. Laten wij doorlopen. Aan de andere kant van het water ligt een kleine rustieke brug, die naar het eiland leidt. Er staat een allerliefste Chinese pagode die je overgrootvader, de grootvader van mij en Elisabeth dus, en van Bruno natuurlijk, daar heeft laten optrekken, nog in de dagen van de Oost-Indische Compagnie. Ik heb in de pagode laten dekken voor een koud dejeuner, heel eenvoudig, omdat wij daar door niemand kunnen worden gestoord.’
Zij waren verder gewandeld, de oudste leunend op haar stok, de jongste, Elisabeth, kaarsrecht, veel langer dan Aletta, die zich klein voelde en nietig, ja, te midden van dit plechtig hoog geboomte, dat aan de twee vrouwen naast haar leek te gehoorzamen. Zij kwamen bij de brug; gloeiend rood hadden op het eiland darwintulpen gefonkeld, dansend op haar stelen in de wind. Over het water stond, geheimzinnig fluisterend, een knoppende magnolia gebogen, de blanke kelken nog ongeopend, doch reeds zeer zuiver van vorm en tint. De brug was klein en smal geweest, ronde berken-stammetjes naast elkaar over twee zijplanken gelegd en vastgetimmerd. Het leuninkje wakkelde onder haar hand. Langs de oever hadden roerdompers gestaan, verscholen in het riet de donkere ronde nesthuizen der zwanen, die aan kwamen zwemmen over het water, als waren zij nieuwsgierig naar dit onverwachte bezoek. Een heel smal pad slingerde zich door een woeker van wilde rozen, die in een panische levensvreugde tegen de bomen opklommen om zich dan weer in sierlijke slingers naar beneden te laten tuimelen, tot bijna op de hoofden der bezoekers. Het pad zag er uit alsof het dikwijls werd begaan; de tantes moesten regelmatige bezoeksters zijn van haar eiland. En nog steeds kwam de pagode niet in het zicht, maar het pad verbreedde zich wel, aarzelde, deelde zich dan in tweeën en vervolgde zich als een dubbel maar zeer vaag spoor van bruine stenen tussen gras. En overal nu de gloeiende schoonheid der darwins en der papegaaitulpen, een bed winterviolen, een haag van
| |
| |
nog kale Perzische rozen en dan, onverwacht nog, de kleine Chinese pagode met puntig torentje tegen een zeer hoog scherm van zwarte coniferen.
‘We zijn er,’ constateerde Elisabeth droog. Een oude huishoudster in Friese dracht wachtte haar op, serveerde koffie en koek. In een betegelde haard vlamde een houtvuur, tegen de muren hingen enkele oud-Hollandse stillevens van bloemen en vruchten, waar waterdroppels op fonkelden, hier en daar liep een torretje over een perzik, op één zelfs pikte een kleine bontgekleurde specht in een tros met witte druiven.
‘Ga zitten, kind.’
Zij zaten om het haardvuur. Hortense warmde kouwelijk haar handen die met de dikke aderen deden denken aan Bruno's handen, en ook een beetje, maar toch op andere wijze, aan de handen van Charles. Aletta dronk met kleine slokjes van haar koffie. Zij was blind voor de rustieke schoonheid van deze Chinese pagode, ingericht met antiquiteiten; een oud-Friese klok in de hoek liet de twaalf apostelen hun kringloop maken. Haar gedachten waren slechts geconcentreerd op het onderhoud, dat haar aangekondigd was; ja, maar waarom zij, en niet Charles, de naamdrager? Was het mogelijk, dat al deze rijkdom in een nabije toekomst aan haar zou vervallen? Maar toen de Friese meid eenmaal was weggegaan, en haar voetstappen hol hadden opgeklonken over het houten bruggetje, waren de eerste zinnen van Hortense haar een bittere teleurstelling. Hierop had zij niet gerekend. Hortense zei, en trok de kashmirshawl dichter om haar schouders, als hinderde de kilte der pagode haar toch, ondanks het laaiende houtvuur:
‘Kind, wij zijn oude vrouwen geworden.... Kinderen hebben wij niet. Jij hebt een klein meisje, dat wel-is-waar de naam niet draagt, maar dat toch het kleindochtertje is van onze broer. Het is vreemd gegaan in onze familie.... er waren zoveel kinderen.... zeven...., Bruno was de jongste.... en wij zijn geweest als bladeren in de wind.... en alles, wat
| |
| |
er van ons overblijft is jouw kleine meisje.... ik weet niet eens, hoe ze heet....’
‘Jopie....’
‘Goed.... Jopie dan.... Ons voorstel is dit.... Wij willen, dat in ieder geval de erfgenaam van de State ook de naamdrager is. Wij willen dus de naam Waringa voor je dochtertje aankopen.... haar andere naam.... haar vaders naam.... vervalt dan. Waar, naar wij gehoord hebben, de vader afstand heeft gedaan van zijn rechten op het kind, moet dit van weinig belang zijn.... Het kind kan dan worden opgevoed als een Waringa.... Ik moet hier dan nog aan toevoegen, dat ook het kapitaal aan haar vervalt; zij moet bij machte zijn het huis naar stand en waardigheid te bewonen.... Dat is alles, kind. Wij verwachten vandaag geen antwoord, geen.... besluit; wél moet ik je, gezien mijn vergevorderde leeftijd, verzoeken niet al te lang te aarzelen.... ik zou gaarne mijn maatregelen treffen, zolang ik nog over mijn volle geestelijke en lichamelijke vermogens beschik.... en dat kan op mijn leeftijd, ik ben over de tachtig, van de ene nacht op de andere afgelopen zijn.’
De oude vrouw liet zich, licht hijgend, achterovervallen in haar leunstoel. De opwinding was haar teveel geweest. Zij had, zoal geen directe instemming met haar plan, toch wel een uiting van dankbaarheid, van vreugde verwacht. Maar de jonge vrouw naast haar zweeg, en haar lelijke gezicht stond stroef en eerder beledigd dan iets anders. Het duizelde Alet. Was dit mogelijk? Zou een dusdanig aanbod aan haar voorbijgaan door toedoen van de dochter van Bernard Landman? Zou zij de gehate persoonlijkheid van die man dan overal op haar weg moeten vinden? Bestond er dan geen rustpunt, geen genade? Eén ding was zeker. Liever zag zij af van het landgoed en het bijbehorend vermogen, dan dat haar dochter er eigenaresse van zou worden zonder haar toedoen, zonder haar tussenkomst. Uit háár handen zou zij deze enorme gave ontvangen:
- Dit schenk ik je, je moeder. Waar is je dankbaarheid?
| |
| |
Wat zou je zijn zonder mij? Uit mijn handen.... Heb je mij nu lief?...
Geen vreemden zouden met een dusdanige gave, die het kind vér boven de moeder verheffen zou, het kind van haar verwijderen. Maar was er geen middenweg? Mocht zij botweg weigeren? Zij probeerde zich in te denken, wat er gebeuren zou, wanneer zij weigerde. Waarschijnlijk dit: de oude vrouwen zouden om háár, Aletta's, wil heengaan, het landgoed met het bijbehorend vermogen eenvoudig aan Jopie nalaten op voorwaarde, dat zij op éénentwintig jarige leeftijd de naam uit zichzelf veranderen zou. In de tussentijd zou er natuurlijk een vreemde bewindvoerder benoemd worden. Ook bestond er geen twijfel, of het kind zou de naam veranderen; wat gaf zij om een vader, die zij niet gekend had? Voor de eerste maal sedert zijn vlucht besefte zij, dat het misschien toch, ondanks alles, niet verstandig was geweest het kind geheel af te snijden van de vader.... Nù bijvoorbeeld.... zou Bernard alleen haar duidelijk kunnen maken, dat het een verraad aan haar vader was hem op een dusdanige wijze te verloochenen. Neen, weigeren was niet mogelijk. Niemand was van dit voorstel op de hoogte, dan misschien de notaris, en notarissen waren uit hoofde van hun beroep tot stilzwijgen gedoemd. Het beste was om te doen of zij op haar voorstel inging, een slag om haar arm te houden, en dan langzaam, heel langzaam deze twee eenzame vrouwen tot andere gedachten te brengen. Hoe? Daar zou zij thuis eens rustig over nadenken.
Zij glimlachte dus en zei, dat een dergelijk voorstel haar helemaal in verwarring had gebracht.... Wat kon zij zeggen? Hoe kon zij uiting geven aan haar immense dankbaarheid?
‘Je stemt dus in principe toe?’
‘Wat had tante wel kunnen denken? Dat zij de verantwoordelijkheid op zich zou durven nemen een dusdanig voorstel voor haar enig kind af te wijzen? En waarvoor? Al was men dan jaren verwijderd geweest, familie was men en bleef men. Kende tante de Waringa's niet? Zij waren
| |
| |
stuurs.... wisten geen uitdrukking te geven aan hun gevoelens....’
De oude vrouw bleef koel, teleurgesteld. Het schoonste, wat een mens te bieden had.... Hoewel.... niet deze vrouw was de erfgenaam, het kind. Een nieuwe afspraak werd gemaakt. Aletta zou terugkomen met het kind. Wanneer haar verkoudheid over was. Het was een teleurstelling geweest het lieve meisje vandaag te moeten missen....
Hortense moest bekennen, dat zij nieuwsgierig waren geweest naar het kind. Hoe zag het lieve meisje er uit? Leek zij op Bruno?
Diep in gedachten reisde Aletta terug. Op het rhythme van de trein kristalliseerden haar vage angsten en illusies reeds tot vastere vormen en patronen uit; met wijs beleid kon dit reusachtige probleem in de noodzakelijke banen worden geleid.
Tot haar verbazing werd Jopie de volgende dag mee genomen naar de fotograaf. Er moest een portret van haar gemaakt worden.
‘Maar waarom?’
‘Voor Oom Charles.’
‘Voor Oom Charles? Maar die komt toch hier?’
‘Juist daarom. Dan kun je het hem zelf geven.’
‘O!’
Het is een vreemd verschijnsel, dat alle volwassenen op een fotografie altijd een gelijkenis gaan zoeken, welke zij in de levende gezichten, die hen omringen, trachten te ontkennen; het portret door een zeer middelmatig fotograaf in de Keizerstraat vervaardigd om aan de tantes in Friesland te sturen, werd de bevestiging van Jopie's gelijkenis met Bernard. Had Aletta deze gelijkenis tot aan de dag, waarop de fotografieën thuisgestuurd werden, hartstochtelijk voor zichzelf ontkend of tegen deze gelijkenis althans gestreden, nu moest zij de overeenkomst tussen haar gewezen echtgenoot en haar dochter wel in een soort willoosheid aanvaarden als een laatste hoon van een hemel zonder genade. Het kind
| |
| |
leek op Bernard. Het kind was haar vijand. Het kind wilde haar verdringen uit haar rechten. Het was een uitgemaakte zaak. Zij had zich te verdedigen tegen het kind. Was het niet verschrikkelijk, een moeder, die zich te verdedigen had tegen haar eigen vlees en bloed? Wat had zij toch gedaan om zó gestraft te worden?
Hoe het ook zij, de foto van Jopie in losse winterjas met slordige baret, als achteloos opziend van een boek, waarin zij verondersteld werd te lezen op het moment dat de fotograaf haar onverwacht vastlegde voor de eeuwigheid, werd naar de twee tantes op Waringa-State gezonden met een begeleidend schrijven:
Lieve tantes,
Nogmaals heel hartelijk bedankt voor de heerlijke dag, die ge mij verleden Donderdag hebt bereid! Thuisgekomen heb ik Jopie alles over het verrukkelijke park verteld. Het gaat ons lief dochtertje nog niet zo goed: zij heeft nog steeds verhoging, en onze huisdokter maakt zich meer zorgen over de uitputting, die de koorts ten gevolge heeft, dan over de oorzaak hiervan - een lichte griep, zoals deze op het ogenblik overal heerst -; hij maant tot grote voorzichtigheid aan. Het kind is van haar geboorte af aan nooit sterk geweest, en wij kunnen niet voorzichtig genoeg zijn. Een reis naar Friesland moet dus onder de gegeven omstandigheden uitdrukkelijk worden afgeraden, hoezeer dit ons beiden ook spijt. Als kleine compensatie zend ik een portretje van het lieve meisje: het fototje is al een jaar oud, maar zij is nog niet veel veranderd. Zij is nog heel kinderlijk voor haar leeftijd. Hoewel ik het op het ogenblik heel druk heb met mijn examens, hoop ik U toch volgende week nog even een kort bezoek te kunnen brengen; het lijkt mij beter een zeker contact te onderhouden nu zoveel dingen te bespreken en te regelen overblijven. Ook kan ik mij moeilijk het grote genoegen U beiden terug te zien, ontzeggen. Zoudt U zo vriendelijk willen zijn mij even per briefkaartje te willen melden of Dinsdag of Donderdag U schikt? Het kind zendt natuurlijk haar hartelijkste groeten: zij spreekt over niets anders meer
| |
| |
dan over de twee onbekende tantes in Friesland. U nogmaals dankend voor alle goedheid mijn ongelukkig dochtertje betoond, verblijf ik met de meeste hoogachting
Uw Aletta.
Toen Aletta deze brief op de bus had gedaan, liep zij door naar stad, naar een adres, dat zij uit de krant geknipt had, waar men een cursus kon volgen voor boekhouden en handelsrekenen. Zij vroeg de directeur te spreken, hem legde zij uit, dat zij zo spoedig mogelijk de noodzakelijke examens wenste af te leggen; kon hij haar een goede privaatdocent aanraden? Toen ook dit naar genoegen was geregeld, ging zij tevreden naar huis. Van het antwoord van de beide tantes hing heel veel af. Bij ‘De oude vette Hen’ kocht zij taartjes voor Jopie en Johanna. Polonaises, daar hield zij zelf zo van.
|
|