| |
| |
| |
XII
Toen na de dood van Bruno Waringa het testament geopend werd, beantwoordde dit stuk niet geheel aan Aletta's verwachtingen. Er stond namelijk heel duidelijk in beschreven, dat op zijn krankzinnige dochter Agatha Diderika Alida een veel grotere som moest worden vastgezet dan op zijn beide andere kinderen. De zoon had hij zo weinig nagelaten als de wet hem maar toegestaan had. Andere erven waren er niet; nichten en neven, liefdadige instellingen of oude dienaren hadden niets te winnen bij dit overlijden van een rijk man. Bruno Waringa had bij de familienotaris een kort verklarend schrijven over deze laatste wilsbeschikking achtergelaten, dat aan niemand in het bijzonder gericht was, noch aan Johanna, noch aan zijn enige zoon, maar waar hij in korte stroeve bewoordingen van zakenman in duidelijk maakte, dat het zijn ongelukkige oudste dochter aan niets materieels mocht ontbreken. Volgde een lijstje berekeningen, waaronder:
Eerste Klas verpleeg- en verblijfkosten. |
Doktersrekeningen. |
Kleding. |
Snoep. |
Diversen. |
Daaronder het totaal bedrag, anno negentienhonderddertien. ‘Maar’, zo vervolgde het klare, duidelijke handschrift van de oude Bruno, dat tot aan zijn einde toe niet veranderde, ‘daar de financiële markt in de eerstkomende zware politieke jaren aan belangrijke schommelingen onderhevig zal zijn, en ik dit kind in geen geval aan ontberingen kan laten bloot staan, heb ik een marge berekend van vijf maal het benodigde grondkapitaal, dat van het vermogen van mijn beide andere kinderen in mindering zal worden gebracht. Het is verder mijn uitdrukkelijke wens, dat het
| |
| |
familievermogen onverdeeld zal blijven tot aan het verscheiden van mijn trouwe echtgenote op wier toewijding en helder inzicht ik mij immer heb kunnen verlaten.’
Johanna kleurde een diep donkerrood bij deze late erkenning en dank.
Daar er dus in feite niets voor haar veranderde, dacht Aletta niet verder na over het besluit van haar vader. Zolang zij er de terugslag niet van ondervond, achtte zij Bruno's besluit rechtvaardig, al nam zij sindsdien de gewoonte aan bij iedere gelegenheid, die zich voordeed, te verzuchten dat zij en haar kind waren aangewezen op de goedertierenheid van die arme Maman. Wat Charles' reactie was op zijn vaders besluit zou men niet te weten komen, hoewel hij nog in het eerste najaar na zijn vaders sterven een zesmaands bezoek aan zijn moeder en zuster in Holland bracht. In deze familie der zwijgzaamheden werden netelige vraagstukken nu eenmaal nimmer aangeroerd; niet eenmaal was er na de uitgesproken scheiding tussen Bernard en Aletta meer over Landman of zijn familie gesproken. Hij werd doodgezwegen. Hij had nooit bestaan. Overigens leek het de jonge Waringa in zaken voor de wind te zijn gegaan. Er werd, behalve de twee meiden, een kokin in dienst genomen; hij overlaadde de familie met geschenken. Jopie kreeg een glazen huis met elf witte muizen, dat door Aletta dezelfde dag nog naar de winkel werd teruggestuurd, Johanna een snoer granaten, zijn jongste zusje een ring met een opaal.
Johanna genoot van het bezoek van haar zoon. Het was als een late, onverwachte gave van tederheid, een plotseling openbloeien van een verborgen gebleven liefde. Deze zoon, die haar het naaste was van haar drie kinderen, had zijn jeugd op een kostschool in Nederland doorgebracht. Daarna was hij benoemd in Argentinië, later in Turkije. Iedere avond van haar leven heeft Johanna aan deze zoon geschreven, eerst om zijn eenzaamheid van in den vreemde opgroeiend kind te verzachten, later omdat deze onbewuste vorm van zelfexpressie haar tot een noodzaak geworden
| |
| |
was. Soms schreef zij slechts enkele regels van vertroostende, doch zeer ingehouden tederheid, soms groeiden deze regels uit tot een mild humoristisch verslag van de dagelijkse gebeurtenissen uit haar leven. Deze avondlijke correspondentie, die een tijdsverloop van vijfendertig jaar omvatte, had Charles Waringa, in wie vele vrouwelijke affiniteiten aanwezig waren, een zeer scherp innerlijk beeld gegeven van de kleine vrouw, die zijn moeder was. Hij had haar lief met een vreemde idyllische liefde voor het onbereikbaar verre; het was het verlangen om haar nader te komen, vleselijk en lichamelijk, voor zij op haar beurt verdwijnen zou, dat hem onmiddellijk na Bruno's dood er toe deed besluiten een kort verlof in het moederland door te brengen. Hij wilde naast haar correspondentie, die hij zorgvuldig bewaard had, en die tot een soort dagboek was uitgegroeid, zonder dat Johanna zich daar ooit rekenschap van had gegeven, een herinnering aan haar behouden, zoals zij lichamelijk geweest was, de zachte pasteltinten van haar gestalte, de onverwacht sonore stem, de half-bittere, half-humoristische spot, die aan haar gelaatstrekken een uitdrukking kon geven van een bijna boerse sluwheid en een volkse levenswijsheid. Hij wilde de oude gerimpelde handen met de dikke blauwe aderen tussen de zijne nemen, en iets van zijn innige bewondering en tederheid voor deze kleine tengere vrouw in haar doen overvloeien. Er was een drang in hem om deze breekbare oude vrouw, over wier wensen en verlangens man en kinderen altijd onverschillig waren heengegaan, een late voldoening te geven; hij overlaadde haar met bouquetten gekweekte seringen, zacht rose, ouderwets aandoende amandelbloesem, uit Nice geïmporteerde toeven violettes-de-Parme en pluimen vluchtige mimosa. Hij bestelde taarten bij Krul, iedere dag een andere taart, soms zelfs twee, wanneer de keuzen van Johanna en van Aletta te zeer uiteenliepen; 's Zondags verschenen er beeldhouwwerken van ijs,
in zachte groenen en weekbeige tinten een zwaan voorstellend of een pyramide.
| |
| |
Het was als trachtte deze laatste mannelijke telg der Waringa's jaren van zijn vaders dorheid en liefdeloosheid te doen vergeten; maar deze drang in hem werd in stand gehouden door zijn persoonlijke en mateloze drang naar luxe en schoonheid, naar nóg meer, nóg kostbaarder, nóg overdadiger.
Hij overreedde Aletta om een avondtoilet te laten maken; de jonge vrouw bloeide op, werd vrolijker en zachter tegen haar moeder en tegen het kind. Hij ging met haar naar het theater; zij bewonderden Verkade in zijn grote tijd, zij zagen Enny Vrede in ‘l'Amoureuse’; na afloop soupeerden broer en zuster bij Saur. Hij gedroeg zich tegenover haar als een eerbiedige vreemde, kocht voor haar een groengele orchidee als corsage, vergat nimmer een zak bonbons voor schouwburg of concert; kortom hij bevrijdde Johanna en het kind tijdelijk van een zeer zware druk.
Over zijn vaders laatste wilsbeschikking sprak hij niet, over de rente van zijn kindsdeel werd geen woord gerept, maar naar Oud-Rozenburg ging hij niet. Wél wachtte hij iedere Zaterdagavond zijn oude moeder op met een heel verfijnd dinertje, dat Augusta, de kokin, zeer speciaal voor hem had moeten koken. Er waren de lichte dingen, waar Johanna van hield: een moot verse zalm, een vol-au-vent, wat uitgelezen kasvruchten, geserveerd op ijs. Er stond een fles champagne in de emmer te koelen, hij schonk een Graves Superieur, want Johanna was een liefhebster van koele witte wijnen. Op haar bord lag dan immer een verrassing, een gitten broche, een struisveren waaier, een coquet sleutelmandje, eenmaal zelfs twee gouden frivoliteerspoeltjes, die hij speciaal voor haar had laten vervaardigen. Hij genoot van haar stille nabijheid, hij maakte grapjes met haar en hield haar wol op, wanneer zij voor haar breiwerk een kluwen moest rollen. Hij liep met haar door de tuin en bewonderde de rozen; hij hield van haar om de eerbied, die de meiden haar betoonden. Kortom, hij vond haar aanbiddelijk en perfect.
| |
| |
Deze liefde voor zijn moeder, de maanden in haar gezelschap doorgebracht, deden een reeds lang-overwogen en dikwijls-verworpen besluit in hem tot rijpheid komen; hij verloofde zich. Zonder enige inleiding deelde hij zijn moeder zijn onverwachte beslissing als een vaststaand feit mede. Zij was verrast, doch zei niets. Zij nam alleen zijn hoofd tussen haar handen en kuste hem zacht op zijn voorhoofd. Haar zoons mededeling was de vervulling van een langgekoesterde wens. De vrouw zijner keuze, zeide hij, was een eenvoudig meisje, dochter van een belastinginspecteur uit Haarlem. Zij heette Eva. Zij was niet jong meer, zij liep naar de dertig. Maar zij was fris en vrolijk en gezond, drie eigenschappen, die hij in het leven nodig had.
Eva kwam. Zij leek op een van de rijpe, overdadige vrouwen van Rubens' schilderijen. Zij lachte veel met grote blanke tanden, die haar enige schoonheid vormden, kreeg dadelijk een kleur en keek bij iedere vraag, die haar gesteld werd, eerst onderzoekend naar Charles, als wilde zij hem, woordeloos, raadplegen over het te geven antwoord. Toch waren deze vragen eenvoudig genoeg: Of zij een goede reis had gehad? Of zij niet te stoffig was geworden in de trein? Hield zij van koffie vóór of na het dejeuner? Wilde zij haar eitje gekookt of gebakken? Johanna vermeed zorgvuldig iedere persoonlijke vraag; haar zoon was, als altijd in hun familie het geval was trouwens, karig geweest met zijn inlichtingen. Alleen op de vraag of zij het prettig vond naar Indië te gaan, antwoordde zij zonder aarzelen bevestigend, als was zij verheugd de druk van iets of van iemand achter te laten.
Johanna kon de keuze van haar zoon begrijpen: Eva was niet mooi, niet intelligent, maar zij bezat een vrouwelijke warmte, een primitief optimisme, dat alleen op haar bloeiende gezondheid gebaseerd was, en dat kalmerend werkte en vertrouwen in hun beider toekomst schiep. Aletta gaf haar oordeel niet. Het werd haar ook niet gevraagd. Innerlijk echter besloot de jongste dochter der Waringa's deze plotse- | |
| |
ling uit de lucht gevallen schoonzuster op een afstand te houden.
Zij zag dit huwelijk van haar broer, waar niemand meer op gerekend had, als een persoonlijke belediging, als een schending van de rechten van haar dochtertje, dat zij als de enige erfgename van het Waringavermogen was gaan zien.
Men was overeengekomen dat het huwelijk tussen Eva en Charles plaats zou vinden voor zijn vertrek naar Nederlands Indië, dat reeds voor over de vijf weken bepaald was. Eva maakte enige tegenstribbelingen en was liever ‘als handschoentje’ nagekomen; maar Charles wilde van geen uitstel weten. Nu hij deze beslissing eenmaal had genomen, moest deze ook zo spoedig mogelijk ten uitvoer worden gebracht. Het was alsof Charles, een innerlijke weerstand overwonnen hebbend, zich geen tijd tot nadenken wenste te gunnen. Het leek of hij bevreesd was om, eenmaal uit de liefelijke invloedssfeer van zijn moeder verwijderd, aan lagere instincten gehoor te zullen geven. Neen, de zaak moest in kruiken en kannen zijn, voor hij naar Batavia terugging. Eenmaal daar aangekomen zou hij zijn leven in andere, reinere banen kunnen dwingen; hij zou wel moeten, raasde hij bij zichzelf, want een schoelje was hij niet. Eva, in tegenstelling tot Aletta's vermoedens onbedreven in zaken der liefde, vond in hem de meest romantische der aanbidders. Hij zond haar enorme bouquetten dieprode rozen, bonbons, een bundel gedichten, een fles zeldzame, oude port, een antiek Venetiaanse flacon met Perzisch reukwater. Hij kuste aandachtig de toppen van haar vingers, was zowel in beslotenheid als in het publiek van een uitgelezen hoffelijkheid. Geen ochtend ging voorbij, of zij vond op haar ontbijtbord één van zijn korte, poëtische brieven. Zij zag hem weinig, maar de drukte van hun op-handen-zijnde vertrek verklaarde deze veelvuldige afwezigheid.
En op het laatste moment stelde hij het huwelijk plotseling uit. Ook dit uitstel was begrijpelijk, lag zelfs volkomen
| |
| |
in de lijn der gebeurtenissen. Zijn compagnon had in zulk een korte tijd niet voor een geschikte woning kunnen zorgdragen; zelf had Charles de laatste jaren in het Hôtel des Indes gewoond. De goede eersteklas-hutten van de ‘Kotah-Radjah’ waren volgeboekt, er was nog slechts een kleine benauwde tweepersoonscabine recht boven de machinekamer te verkrijgen. Het was beter, wanneer Eva na zou komen. Dan kon zij op haar gemak haar uitzet verzorgen. Een ruime hut zou tijdig besproken worden en zij zou Charles als handschoentje volgen.
Charles reisde dus alleen. Hij werd door Eva, Johanna, Aletta en de kleine Jopie naar boord gebracht. Men dronk champagne, men weende. Drie volwassenen en een kind liepen op de klanken van het Wilhelmus de loopplank af. Zij stonden nog lang op de kade, zagen het schip zich losmaken van de wal en langzaam en statig de Nieuwe Waterweg indraaien. Voor lange jaren verdween Charles uit hun aller leven.
Een klein incident had het afscheid tussen broer en zuster vergemakkelijkt. Kort voor zijn vertrek had Charles voor Jopie een gouden halskettinkje gekocht. Onder aan het kettinkje hing een klein, eveneens gouden dobbelsteentje. Het dobbelsteentje was als een doosje uitgewerkt; aan een kant was er een dekseltje, dat opengeklapt kon worden. Binnenin zaten drie minuscule kleine dobbelsteentjes, niet groter dan speldeknoppen, maar die, op Japanse wijze, zorgvuldig van het juiste aantal oogjes waren voorzien. Charles zelf had het slotje rond het tengere kinderhalsje gesloten. Hij was alleen met zijn zuster en het kind in de kamer. Het kind zat op de grond en speelde met haar papieren poppen. Het voelde zich groot en gewichtig door het nieuwe kettinkje. Aletta zei met een directheid, die haar anders vreemd was:
‘Ik ben het niet eens met je geschenk, Charles.’
‘En waarom niet?’ Hij lachte, een bijna onmerkbare spotlach, die aan zijn hooghartig gesloten gezicht een Oosterse sluwheid verleende.
| |
| |
‘Vind je zelf een dobbelsteen een passend symbool voor een kind?’
Hij lachte weer, dieper, wreder, geheimzinniger ditmaal.
‘Wat had je dán gewild?’
Zij haalde haar schouders op:
‘Ik weet niet, een klavertje-vier misschien of een varkentje. Het had ook niet van goud hoeven zijn. Een zilveren bedelarmbandje was aardiger geweest. Maar waarom een dobbelsteentje?’
Hij kneep zijn groenige ogen tot spleten, en zij sloeg de hare neer voor de intensiteit van zijn blik.
‘Pile ou Face’ zei hij in het Frans. ‘Pile ou Face.’
‘Je bedoelt?’ vroeg zij droog.
‘Erop of eronder’ zei hij.
Langzaam trok alle kleur weg uit haar gezicht. Zelfs haar lippen werden wit.
‘De.... de.... impertinentie....’, stamelde zij, hees van drift.
Hij boog, nog steeds in dezelfde wondende spot.
‘Zoals je wilt....’, antwoordde hij kort, en verliet de kamer.
Met ijskoude vingers, die trilden van opgewondenheid maakte Puk-Struk het kettinkje van haar dochters halsje los.
‘Mammie zal het voor je bewaren tot je groot bent. Kleine meisjes dragen geen goud.’
Maar toen Jopie lang nadien om het kettinkje vroeg, beweerde Aletta het verloren te hebben. Zij gaf haar dochter een gouden broche ervoor in de plaats. Zij zei erbij:
‘Deze broche is zwaarder dan het verloren geraakte kettinkje, zodat je dus aan goudgewicht niet te kort komt.’
Het sieraad had zij vernietigd.
|
|