| |
| |
| |
VII
Ongeveer drie maanden later kwam er uit Rotterdam een brief van Bernards ouders, gericht aan Bruno en Johanna. Deze brief luidde als volgt:
Zeer Hooggeachte Mijnheer en Mevrouw,
Verleden maand ontvingen wij van onze jongste zoon een brief, die het poststempel droeg van Sidney, Australië. Deze brief was zo ongehoord in zijn schandelijke mededelingen, dat wij beiden eerst weigerden aan de inhoud ervan enig geloof te schenken; wij dachten zelfs aan een zeer misplaatste grap. Hedenmorgen echter ontvingen wij wederom een schrijven, de feiten van een maand geleden tot onze grote ontsteltenis bevestigend, en onze vergeving smekend.
Wij nemen thans de pen ter hand om U mede te delen, dat, vanzelfsprekend, van een dergelijke vergeving onzerzijds nooit en te nimmer sprake kan zijn, en dat slechts een diepgevoeld berouw en een terugkeren op het pad der deugd mijn vrouw en mij tot mildere gevoelens zouden kunnen stemmen. Niet voor onze misdadige zoon Uwe vergeving heeft gewonnen en hij bij zijn ongelukkige jonge vrouw en kind zal zijn teruggekeerd om de rest van zijn leven, zijn zware schuld boetend, te offeren aan hare voet, zullen wij onze ongelukkige Bernard weer als zoon kunnen erkennen. Ongelukkig, ja, want zowel zijn moeder als ik, die ons beijverd hebben hem in Christelijke deugden op te voeden, zijn er van overtuigd, dat het grootste gewicht der zonde, die hem ten verderve heeft geleid, gewenteld moet worden op zijn verblinding voor dat verschrikkelijke creatuur, schaamteloze moeder van twee onmondige kinderen, wier naam door ons nimmer zal worden uitgesproken. Tot aan zijn berouwvolle wederkeer in de echtelijke woning zullen wij verdere brieven ongelezen laten. Tot zo lang zal hij van onze liefde en van ons leven afgesneden blijven. Moge dit niet voor eeuwig zijn is de innige wens van zijn beide diepbedroefde ouders,
P.W. Landman en Dirkje Landman-Gevers.
| |
| |
Deze brief werd door Bruno Waringa niet beantwoord. Het leed, de ontsteltenis van deze twee reeds zeer oude mensen - Bernard was het nakomertje geweest uit een familie van vijf kinderen, en scheelde twintig jaar met Pieter, de oudste uit het nest - ontroerde hem niet. Ook zag hij er geen afspiegeling van eigen bitterheid in. Voor hem had Bernard Landman nooit een achtergrond of een familie bezeten. Hij had Bernard Landman gevormd naar zijn wil en voor zijn doeleinden. Bernard Landman had hierin gefaald; hij bestond niet meer voor Bruno, hij noch zijn familie. Maar wat wèl voor Bruno bestond, was wat Bernard achterliet: de schande, de spot, de praatjes over Bruno's huis en dochter. Wat hij had weten te vermijden met Agaath trof hem door zijn jongste dochter, buiten haar schuld. Had hij Bernard die eerste nacht, nog voor iemand van zijn vlucht met de vrouw van de ritmeester op de hoogte was geweest, kunnen achterhalen, dan had hij hem zeker afgeranseld met zijn rijzweep en teruggesleurd naar zijn huis. Maar geruisloos en stil was te midden van de waterleiding feesten een Portugees zeilschip de haven van Soerabaja uitgevaren met bestemming Sidney, Australië. Gebogen over de railing, starend naar de laatste uiteenvallende bloemen van het vuurwerk, hadden twee mensen gestaan, een man en een vrouw, de armen om elkaars leest geslagen; Bernard Landman en Maaike Wensma-van Weel. In beiden voerde reeds berouw de overhand boven de liefde; in de op winding hunner romantische vlucht over het maan-verlichte water,weende reeds het weten, dat zij voortaan verstotenen zouden zijn van de maatschappij, waartoe zij behoorden, en dat de heftigheid en de waarachtigheid van hun passie tegen een leven van schande niet opgewassen zou zijn. Het burgerlijke bestaan van in de Tropen rijk geworden Europeaan, dat hen zo verstikkend had geleken en dat zij dus ontvlucht waren, begon reeds begeerlijk te lijken. Maar slechts in lichte ritseling van schuimend kielzog gleed het
schip geruisloos verder en verder van de modderbanken voor de stad Soera- | |
| |
baja, tegen de hemel aangegeven als een bloedrode gloed van langzaam verdovend Bengaals vuur; geen terugkeer over het water was meer mogelijk. Hun enig heil lag in elkaars sterkte; hun enige troost in elkaars zachtheid en wijs aanvaarden, maar reeds verweten zij elkaar zwijgend het roekeloze van deze onderneming. Het was de angst voor de gevolgen van hun eigen daden, die hen eindelijk, in een donkere, stinkende kajuit, in een eerste hartstochtelijke omhelzing dreef, drift om elkaar en zichzelf te vergeten, alsmede het leven, dat zij achter zich hadden gelaten. En toen zij eindelijk weer opdoken uit de golven van hun passie, durfden zij elkaar niet in de ogen te zien, uit vrees daarin eigen leegte te ontdekken, eigen heimwee naar wat zij achter zich gelaten hadden. In Bernard Landman, zoon uit een klein burgerlijk, benepen milieu, kwam een nieuwe, nog ongeproefde, doch zeer bittere vreze tot leven: de angst om het doodgewone dagelijkse brood. Deze jongeman, gewend aan zijn onderwerping aan Bruno's macht, miste reeds de allereerste nacht van zijn vlucht de bescherming en het aanzien die deze tyrannie hem geschonken had. Overgelaten aan zichzelf, zonder geld, zonder aanbevelingen, met alleen een maatschappelijke schande als extra ballast, moest het hem welhaast onmogelijk vallen in het onderhoud van zichzelf en van deze vreemde donkere vrouw naast hem te voorzien. Hij bedacht bitter, dat zij oud was, ouder dan hij, en de veertig reeds naderde. Hij had nooit enige verantwoordelijkheid gekend; nu deze voor hem opdoemde schuwde hij haar, en hij verlangde bijna naar de tyrannie van de oude Waringa.
Maar met het verglijden van het Portugese zeilschip door de zeer stille wateren van de Java-Zee, vergleed Bernard Landman gelijktijdig uit het leven van Bruno Waringa; noch Bruno, noch Johanna, noch Aletta, noch zijn kleine, toen nog ongeboren dochtertje zou Bernard Landman ooit terug zien. Hij zou zonder de steun van Bruno een zwerver worden door de Indische Archipel, nu eens levend van dit
| |
| |
en dan weer een kleinigheid verdienend met dat. Hij zou bij zijn tweede vrouw vier kinderen verwekken, die ieder een jaar verschilden in leeftijd; een zekere ingeboren laksheid zou verergerd worden door het tropische klimaat; zijn zwaarlijvigheid zou hand over hand toenemen en op achten veertigjarige leeftijd zou hij, gedesillusionneerd en maatschappelijk mislukt, sterven. De laatste uren van zijn leven zou hij gebruiken om een brief te schrijven aan dat nimmer geziene dochtertje, dat hem, heimelijk, dierbaarder zou zijn dan zijn vier andere kinderen. Deze brief was zesenvijftig zijdjes lang; zijn dode lichaam woog honderdveertig Kilo.
Bruno Waringa zon op wraak. Getroffen in wat hem het heiligst was: in zijn huis, zou Bruno bedenken, hoe hij de hem toegebrachte slag zo afdoend mogelijk zou kunnen teruggeven. Hij stelde zich in verbinding met een advocaat. Deze raadde hem aan niet toe te stemmen in een scheiding. Deze gedachte behaagde Bruno in den beginne; men schreef het jaar negentienhonderdenzeven, alles was toegestaan onder de dekmantel van het huwelijk, alles was vergefelijk zolang slechts een schandaal vermeden kon worden. Het was echter zelfs voor de sterkste karakters onmogelijk om zich op te richten en te herstellen na een publiek schandaal. Tot de sterkste karakters des levens behoorde Bernard Landman zeker niet; en wie kon dat beter weten dan Bruno, die de jongeman als was gekneed had naar een in zijn geest bestaand patroon? Hoe zou een jongeman, wiens jeugd reeds achter hem lag, zichzelf in stand kunnen houden in de kleine groepen Europeanen, die hier en daar over de Indische Archipel waren verspreid, in gezelschap van een weggelopen getrouwde vrouw, moeder van twee kinderen bovendien, die hij niet, na de begane misstap wettelijk huwen kon?
Hoewel zulks hem onverkwikkelijk leek, stelde Bruno zich toch in verbinding met ritmeester Wensma om zich op de hoogte te stellen van de, door deze officier te ondernemen,
| |
| |
stappen. Hij respecteerde de ritmeester, die hij kende als een man van eer; diens antwoord verbaasde hem en stemde hem tot nadenken. Wensma verklaarde namelijk aan zijn advocaat te hebben medegedeeld, dat hij toestemde in een scheiding. Zolang deze onwaardige vrouw mijn naam draagt, zo zeide de ritmeester, kan ik verantwoordelijk worden gesteld voor haar daden, en dat stuit mij tegen de borst. Zolang de buitenwereld haar wettelijk kan beschouwen als de moeder mijner twee ongelukkige kinderen, zo lang behoudt zij een zeker recht over hen, dat ik haar niet ontzeggen kan. Bij alles wat mij overkomt, wens ik mij de vraag voor te leggen: welk vermogen bezit ik om daar tegenover te stellen? Door toe te stemmen in deze scheiding koop ik de vrijheid voor mijzelf en voor mijn kinderen. Op het ogenblik ben ik de meester, ligt het in mijn hand te geven of te nemen; dit zal misschien niet altijd zo blijven. Verstandig is het om profijt te trekken van het ogenblik.
Na dit onderhoud met de ritmeester keerde Bruno, diep in gedachten, huiswaarts. De wijsheid in de opvatting van de door malaria ondermijnde ritmeester kon hij niet ontkennen. De vlucht van Bernard had zijn harde zekerheid geschokt; zijn leven, alles wat zijn koude hooghartige vreugde had uitgemaakt, sidderde op zijn grondvesten. Financieel had hij zich sedert lang hersteld; hij had de naam de enige eerlijke makelaar van Soerabaja te zijn, de rijkste was hij zeker. Hij bewoonde één van de grootste, geriefelijkste huizen van het oude Soerabaja; maar waar diende het alles toe? Begrensd en bekrompen door hoogmoed was Bruno Waringa zeker geen idioot; over de zeden van zijn enige zoon maakte hij zich al lang geen illusies meer; hier was geen stamhouder te verwachten. Deze tak der Waringa's was, in naam althans, tot uitsterven gedoemd. Agaath.... hier was hij op het dode punt gekomen, hier weigerden zijn hersens en zijn gevoel om verder te gaan.... maar hoe het ook zij, ook hier waren kleinkinderen uitgesloten. Al zijn streven, al zijn eerzucht was gedoemd om dood te lopen, in het
| |
| |
gunstigste geval nog wel, in een zieltogend kind, in een klein meisje, dat niet levensvatbaar was, en dat toch niet stierf, ondanks de prognostiek der dokters. - Mijn nageslacht - dacht hij bitter. Bernard Landman's dochtertje.... - Ergens in hem lachte verbeten en kort een demon. Jawel, deze demon had goed lachen, maar zo waren de feiten. Bernard Landman's dochtertje zou zijn enig nageslacht blijven, het zeer schaarse zaad van eigen zaad. En zolang Bernard Landman niet wettelijk van zijn dochter Aletta was gescheiden, kon hij zijn rechten op het kind doen gelden, kon hij eisen het kind te zien, kon hij de verdere levensloop van dit enig kind beïnvloeden met zijn vervloekte lage ziel van smerig profiteur.
Zijn enig kleinkind.... In de harde, koude ziel van Bruno Waringa stak een kleine onzichtbare weemoed, die veel van wanhoop had, de kop op, een zachte nauwlijks merkbare, maar reeds hete wind van tederheid, die hij nooit en te nimmer voor eigen kinderen had ondergaan, zelfs niet voor zijn zoon. Het was de eerste maal in Bruno's leven, dat hij besloot aan wijsheid de voorrang te geven boven hoogmoed. Het was een zéker teken van zijn intredende ouderdom. Maar geheel de vrije teugel laten aan overwegingen der rede kon hij toch ook niet. Hij vreesde door de dood van het kleine meisje, die de dokters nog steeds mogelijk en zelfs waarschijnlijk achtten, aan Bernard Landman een nodeloze vrijheid te schenken, een soort van ‘acte gratuite’, die in zijn ogen een onvergefelijke schending der moraal zou zijn. Daarom stelde hij zijn besluit inzake de scheiding van zijn dochter van dag tot dag uit. Deze dagen werden weken, de weken groeiden tot maanden; het kleine meisje vierde haar eerste verjaardag.
Bruno Waringa was een van de weinige Europeanen uit die beginjaren van onze twintigste eeuw, die, hoewel niet gedeclasseerd, en om een vaste uitdrukking van die dagen te gebruiken ‘niet in de kampong terechtgekomen,’ toch hoopte zijn levenseinde op Java te slijten. Het moederland,
| |
| |
zoals hij zich dit van zijn laatste bezoek herinnerde, was één aaneenrijging van kleine groene rechthoeken, eindeloos door smalle slootjes doorsneden, te dun en te zeer met een slijmerig kroos bedekt, dan dat zij in staat zouden zijn een hemel te weerspiegelen, die bovendien noch achter massieve, deprimerende wolkengevaarten verscholen ging. Soms bevatte zo'n troosteloze rechthoek van gras enige trage koeien tussen zijn kader van water, soms een dunne, rechte populier, die als een beschuldigende vinger wees naar een eindeloosheid, die voorgoed het bestaan van enig god ontkende, soms ook diende het als bleekveld voor een kleine blauwe kanteling van minuskule huisjes, die in de schemering op verraderlijke wijze een waas van onvergetelijke droefgeestigheid wisten aan te nemen. Het was waar, dat Amsterdam een eigen zeer dichterlijke schoonheid bezat, en een weelde van nobele patriciërshuizen met stenen bloemenranken, granieten cupidootjes en medaljons met Romeins gegraveerde data in hun trotse gevels, patriciërshuizen, die zich als koele, nobele zwanen weerspiegelden in het donkere water van een gracht. Maar er was zeker niets dichterlijks in de ziel van Bruno Waringa; bovendien was hij er in Maart geweest toen een druilige motregen weende over de tedere sluiers der uitbottende iepen, en hij had het koud gehad en het vocht werkte in op zijn gestel en riep een bronchitishoest in hem op en een lage, doch hardnekkige koorts. De geneesheer, die hij hierover raadpleegde, behandelde de bronchitis en bagatelle, maar waarschuwde Bruno zich in acht te nemen; hij had een begin van aderverkalking geconstateerd. Deze geneesheer noemde Bruno korzelig een dwaas, maar vanuit het stille water van het Rokin had, heel even, het spiegelbeeld van eigen dood hem aangestaard. Voor deze dood, onder de dreiging van een zojuist bedreven zonde, was hij toen, op dat moment, zeker niet bereid geweest.
Maar de werkelijke rede waarom Bruno niet na gemaakt fortuin naar Nederland wilde terugkeren, bekende hij zichzelf niet. Deze lag ook heel ergens anders. In zijn dochter
| |
| |
Agatha. Hij verbood zichzelf de lange weg naar Loosduinen voor ogen te halen, de hobbelige keien, de knotwilgen langs de sloot; een eend snaterde onder de dokkebladeren, er waren kleine citroengele eendekuikens geweest, drijvend op donker water en hoog in een blauwe lucht had een onzichtbare leeuwerik gezongen.... Ja, maar de rest.... Basta met de rest. Omdat Bruno een man was, die steeds bij concrete feiten had geleefd, en zich nooit vermeid had in de mijmeringen zijner verbeelding, gelukte het hem meestal het denken aan Agaath op de achtergrond van zijn bewustzijn te houden. Maar men ontkent slechts datgene, wat bestaat. En ook aan Bruno's geestelijke en morele kracht was door een onbekende schepper, in wie hij niet wenste te geloven, paal en perk gesteld. Hij wist, dat hij de Hollandse wegen, de Hollandse landschappen en de Hollandse luchten, die elkaar zózeer geleken dat zij elkanders afdrukken geworden waren, moest vermijden omdat zij alle tot één enkele weg versmolten, tot de lange weg van Den Haag naar Loosduinen. En dat hij die voorgoed vermijden moest.
Na de lijdensweg van het eerste levensjaar van Alets dochtertje waren de dokters formeel geweest in hun uitspraak: het hete klimaat was moordend voor het kind; zou het echter de lange zeereis kunnen doorstaan, dan bestond er een zeer gerede kans, dat het in Europa, in een koele temperatuur, in leven zou blijven. Als voorbereiding tot deze, voor het kleine meisje zo gevaarlijke overtocht schreven zij een driemaands verblijf in Tosari voor.
Wat Bruno voor geen van zijn eigen kinderen, laat staan voor Johanna, gedaan zou hebben, deed hij voor dit kleine, ziekelijke en lelijke dochtertje van Bernard Landman. Hij ging dwars tegen zijn eigen wensen, tegen zijn eigen belangen, - sterker zelfs - tegen zijn eigen geheime angst en wroeging in; hij stemde toe. Er zou vendutie gehouden worden, huis en erf kwamen onder de hamer evenals het verre Arendsburg. Gerard Bakst, inmiddels naar Bruno's
| |
| |
wens met een volbloed Europees maar zeer eenvoudig meisje gehuwd, zou de zaak als mede-firmant nog enige jaren waarnemen tot een bepaalde som aan Bruno was uitbetaald; daarna zou Bruno zich geheel en al terugtrekken en Gerard Bakst in zijn plaats hoofd van het handelshuis geworden zijn. Gerard Bakst en niet Charles Waringa. Zijn eigen kinderen waren in alles tekortgeschoten.
Alet zou met de kleine Jopie naar Tosari gaan; vandaar uit zouden zij direct doorreizen naar Batavia, zodat een al te weemoedig afscheid van Soerabaja Aletta bespaard zou blijven. Men zou vanuit Batavia afvaren, zogenaamd om afscheid te kunnen nemen van Charles en nog enkele dagen uit te rusten in het Hôtel des Indes; in werkelijkheid wenste Bruno het langzame losraken van de kade van Soerabaja te vermijden, het bitter-weemoedige staren naar de witte kubussen van ‘Modderlust’, van ‘De Sociëteit’ en van de ‘Admiraliteit’, om dan weer, een week later slechts, een vage herhaling van deze beklemmende melancholie te moeten ondergaan in het wazig-worden van huizen, palmen en stranden van een eiland, waar vijfenveertig jaar van zijn leven gelegen had, en dat hij nu verliet om in een vreemd-geworden hostiel klimaat te sterven. Te sterven, opdat het kleine armetierige zaadje van zijn zaad zou kunnen ontkiemen in een ander klimaat onder regens en grauwe luchten, die nu eenmaal vruchtbaar zijn en mild voor plantengroei. Hij ging nu sterven, opdat iets van zijn hoogmoedige en melancholieke wezen, dat nooit had willen bukken en nimmer een autoriteit boven zich had wensen te erkennen, zou voort bestaan, wanneer hij zelf van deze aarde verdwenen was.
Bruno Waringa was drieënzeventig, toen hij, handen op de railing, rechtop en stram en zonder enige zichtbare ontroering op het dek van de ‘Insulinde’ de kust van het eiland Java zich in steeds blauwer wordende nevels zag oplossen. Zijn zoon, die op de kade stond te wuiven, had hij afge- | |
| |
schreven. De scheiding tussen zijn dochter en Bernard Landman was in principe geregeld; de vader had afstand gedaan van het kind. In Holland, aan de andere zijde van dit grote water, wachtte, seniel geworden in een krankzinnigengesticht, zijn oudste dochter hem op.
Hij had een streep onder zijn eigen leven gezet.
Zijn arbeid op aarde was ten einde.
|
|