| |
| |
| |
V
Toen Bruno zonder Agatha in Indie was teruggekeerd, had hij twee jongens, beide van zeer eenvoudigen huize, meegebracht. Een van hen, de jonge Gerard Bakst was zelfs opgegroeid in het vondelingengesticht van Dordrecht, de ander, Bernard Landman was de jongste zoon van een gezin van vijf kinderen uit Rotterdam. Beide jongens hoopten hun carriere te maken in de tropen; geen van hen bezat de middelen om er heen te gaan en het er een jaar te kunnen uitzingen. Aan beide jongens had Bruno een betrekking op zijn makelaarskantoor aangeboden, voor beide jongens had hij de reis betaald, beide jongens werden door zijn toedoen ondergebracht bij eenvoudige, doch zuiver-Europese families. Hierin volgde hij, zei Bruno, zijn vaders voorbeeld. Zelf stamde hij uit een familie van zeven kinderen, waarbij dan twee weeskinderen gevoegd werden, die als eigen kinderen werden beschouwd. Het karakter van Bruno's jeugdige discipelen liep nogal uiteen. De jonge Gerard Bakst was eerder volks dan burgerlijk te noemen; grof van trekken, onbehouwen van gebaren, naief in zijn woordkeus zal hij zich in onbegrensde verering en bewondering aan Bruno hechten, en hem lange tijd in alles trachten na te doen. De jonge Landman behoorde naar geboorte tot de achtenswaardige bekrompen bourgeoisie van Rotterdam; door zijn hunkeren naar vreemde landen en naar avontuur heeft hij zich echter al van de gedegen secure middenstand verwijderd, die hij reeds bij het losmaken van het schip van de Rotterdamse kade minachten zal. Hij weet, dat hij bepaalde troeven in handen heeft, hij weet, dat weinig vrouwen ongevoelig blijven voor zijn romantisch gezicht met donker haar en vreemde, lichte ogen, die hem interessant en weemoedig maken, weemoedigheid, die inderdaad aan zijn karakter eigen is. De lage, zijig zachte snor boven voluptueuze, milde mond doet de jonge meisjes van die dagen dromen
| |
| |
van verboden, huiveringwekkende, doch zeer zoete dingen. Doch altijd zal dat romantisch-sentimentele karakter, gemodelleerd naar de Duitse Nibelungen-Wagner-esthetiek dier dagen, zichzelf in kracht overschatten; hij zal alles durven, niets doorzetten. In die dagen - men schreef anno achttien-honderdachtennegentig - duurde de zeereis van Rotterdam naar Batavia nog ruim drie maanden. Hierdoor strekte ook de correspondentie tussen de tropen en het moederland zich over veel wijder tijdsperioden uit, en waren gebeurtenissen en feiten veel moeilijker te controleren. Bruno zeide slechts, dat hij zijn oudste dochter voor haar opvoeding in Nederland had achtergelaten, en dat bovendien het koele klimaat voor haar gezondheid noodzakelijk was gebleken. En wie van de Europeanen van die tijd had Bruno ongelijk durven geven in de behandeling van zijn dochter? Welke kloof lag er niet tussen de Inlander en de Europeaan? Men prees Bruno, dat hij de loopbaan van de twee eenvoudige Hollandse jongelui mogelijk had gemaakt. Alleen Johanna begreep Bruno's werkelijke drijfveren, hoewel er tussen hen beiden geen woord over gewisseld werd en Johanna de beide jongens ook niet te zien kreeg. Want Bruno hield zijn beschermelingen aan een strakke teugel. Zijn huis bleef voor hen gesloten, hun reis moesten zij, over vele maanden verdeeld, van hun salaris terugbetalen, en hij hield een scherp toezicht op hun levenswandel en hun gedragingen in de stad Soerabaja. Beiden onderwierpen zij zich aan zijn eisen: Gerard Bakst uit trouw, Bernard Landman uit berekening. Een ding slechts hadden deze uiteenlopende karakters gemeen: het perspectief hunner toekomstlijnen liep in een punt samen, en dat punt heette Bruno Waringa.
Maar bij zichzelf noemde Johanna het kabinet van haar mans kantoor, waar de twee klerken samen zaten te werken: de kennel. De klerken zelf noemde zij: de Doggen. Ik krijg ze pas te zien, dacht zij spottend, wanneer zij afgericht zijn. Wanneer zij blindelings gehoorzamen aan Bruno's bevelen. Eens in de twee jaar maakten de jongelui promotie. Dan
| |
| |
eiste Bruno, dat zij zich beter kleedden, beter gingen wonen, lid werden van een bepaalde club. In het Soerabaja dier dagen, waarin huwbare Europese jongelieden tot de zeldzaamheden behoorden, werden zij de graag genode gasten op de picknicks, de danspartijtjes en later op de officiele bals. In een kleine tropische havenplaats, waar de Europese bevolking steeds vervloeide en verwisselde, vergat men al spoedig de nederige afkomst van de twee jongens. Men zag slechts hun huidige positie, hun gestaag beklimmen van de ladder van succes.
Agatha was twaalf, toen Bruno Gerard Bakst en Bernard Landman uit Holland importeerde. Vier maal hadden zij promotie gemaakt voordat zij, naar aanleiding van het bal voor Alets meerderjarigheid door Bruno en Johanna gegeven, bij de Waringa's thuis werden geinviteerd. De eerste maal dat zij officieel, als gelijke tot gelijke, de jongste dochter van hun chef ontmoeten zouden. Was zij mooi als jong meisje? De portretten, die er van haar uit die tijd over zijn, zeggen van wel. Ligt het aan de vreemde mode dier dagen, dat deze fotografieen zo onaangenaam aandoen? Er bestaat nog een portret van haar op achttienjarige leeftijd als Pierrette in wit satijn en suikerbroodmuts met drie grote, donkere pompons. Het gezicht boven de brede plooikraag glimlacht in de zoetelijke hypocrisie der ‘Gay Nineties’ en in haar rechterhand houdt zij een waaier. Kijk, hier is nog een ander portret op het bal van haar meerderjarigheid. De dag dus, dat zij Bernard Landman, haar vaders employe, als gelijke begroette. Iemand heeft de rode roos op haar schouder met rode verf aangezet, en ook de lippen zijn van een onnatuurlijke donkerroze kleur. Het vreemde vrouwensilhouet der negentiger jaren, predominante boezem, wijkend middel en uitstulpende popo geven aan deze jongemeisjesgestalte iets liederlijks, de ziekelijke sensualiteit van een insekt.
Had Bernard Landman haar werkelijk begerenswaard gevonden, of had hij in het lievelingsdochtertje van zijn chef
| |
| |
niets anders gezien dan het hoogtepunt van zijn carriere, een hoogtepunt, dat hij toen nog onbereikbaar dacht? Zeker is het, dat Aletta hem, ondanks zijn romantisch mannelijk schoon, waar zij niet ongevoelig voor bleef, een burgerjongen vond, dat het martelaarsschap van haar ongelukkige liefde pas werd aangekweekt - op zeer vruchtbare bodem - na zijn vlucht met de vrouw van een ritmeester, moeder van twee jonge kinderen.
Toen hij haar de eerste maal vroeg, hoopte zij nog op het aanzoek van een zee-officier; zij weigerde, liet hem het standsverschil, dat tussen hen beiden bestond, op pijnlijke en wrede wijze voelen. Door deze weigering werd hij aangemoedigd. Waar Gerard Bakst nooit de moed zou hebben gevonden tot zulk een vermetele daad, waarschuwde zijn instinct van avonturier de jonge Bernard, dat Bruno Waringa niet vijandig tegenover zijn aanzoek stond; dit integendeel van hem verwachtte. De tweede maal hoopte Alet op een brief van haar inmiddels afgevaren zee-officier. Zij aarzelde, was beminnelijk, maar weigerde weer. De derde maal stemde zij toe, uit spijt. Voor hun huwelijksreis gingen zij naar Tosari, het oude Tosari, een enkel hotel hoog in de bergen, dat slechts te paard te bereiken was. Van het koele klimaat, van de overdadige plantengroei, van de witte nevels boven bodemloze afgronden, van het beklimmen van de ronde kale vulkaan, de Bromo, waarvan zij toch de fotografieen levenslang bewaren zal, zal Aletta slechts een verwarde, ontzettende herinnering overhouden, een opeenhoping van weerzinwekkende nachtmerries. Op de meisjesschool van Soerabaja werd wel gefluisterd over de verschrikkelijke dingen, waar iedere vrouw na het huwelijk doorheen moet; maar het feit, dat de nog vormeloze en naamloze gebeurtenis, waartoe zij voorbestemd was, en waaraan toch ook haar moeder voor haar zich had moeten onderwerpen, haar vervulling pas moest vinden in het verre, sprookjesachtige Tosari, dat feit drong de werkelijkheid van haar angst nog op de achtergrond: vele kilometers bescherm- | |
| |
den haar nog tegen de voltrekking van haar vonnis. Zij voelde zich veilig.
Maar toen het hotel opdoemde uit zijn avondlijke nevels aan het einde van de lange rit, toen wist Aletta plotseling in een weemakend instinct, dat zij tegen haar ware aard was ingegaan. Dat zij niet bestemd was geweest voor een huwelijk. En toen eindelijk, in een nacht dat een ronde zilveren maan doorsneden werd door de schim van een varenpalm, Bernard Landman zijn jonge vrouw gevonden had, toen kon hij haar niet tot de zijne maken. Hij ondervond een weerstand in haar, die niet de maagdelijke weerstand was, welke de minst ervaren natuur nog te herkennen en te overwinnen weet, maar een plotselinge en onherroepelijke weigering van de natuur, een walging en een spasma, ontsprongen aan de duistere diepten van dat vrouwenlichaam, die niet tot onderwerping te brengen waren. Een innerlijke organische stem, de stem van haar bloed en van haar geslacht, waarschuwde de jonge Aletta, dat deze gebeurtenis zich op geheel andere wijze had moeten voltrekken, en dat de fout bij háár lag. Hierover schaamde zij zich in een diepe, primaire schaamte, en zij onderwierp zich. Zij dacht althans, dat zij zich aan haar echtgenoot onderwierp; maar haar geheimste vezels trokken zich in walging samen, sloten af, ontkwamen aan de contrôle van haar harde wil en sloten de echtgenoot buiten. Een werkelijke gemeenschap heeft tussen hen niet plaats gehad.
Zonder zich er van bewust te zijn, dat haar noodlot in beweging is gekomen zonder tussenkomst van wil en rede, tracht de dochter van Johanna tot een verstandelijke oplossing te komen, tot een snelle catalogisering van haar angsten en haar walgingen. Zij tracht zich wijs te maken, dat de gebeurtenissen van haar bruidsnacht natuurlijke gebeurtenissen zijn, dat deze dingen zich altijd en overal op dezelfde wijze afspelen, in hetzelfde weerzinwekkende, lichamelijke lijden, in dezelfde walging. Zij tracht zich wijs te maken, dat deze mateloze afschuw het lot is van alle jonge meisjes,
| |
| |
die worden uitgehuwelijkt. Maar ergens, in dat ijzige verre domein, waarin geen enkele leugen ooit vermag door te dringen, weet zij, dat zij te kort geschoten is, dat haar jonge echtgenoot nooit en te nimmer zijn natuurlijke voldoening bij haar vinden zal, omdat de natuur besloten heeft, dat zij een onvolwaardige zou zijn. Deze zekerheid, deze onomstotelijke instinctieve zekerheid van haar organische onvolwaardigheid zal zij Bernard nooit vergeven. Deze stille getuige van haar lichamelijke misdeeldheid zal in later jaren, toen hij haar verlaten had, onafgebroken vernietigd moeten worden, ook, en vooral, in zijn kind.
Want zo zonderling, zo onlogisch in haar wetten en in haar grillen is de natuur; aan deze geschonden bruidsnacht, - die later in haar opgejaagde herinnering uiteen zal vallen in elementen van onzegbare pijnen, van dierlijke walgingen, van groenig maanlicht en dreigende pluimen van boomvarensbladeren, die waren als de behaarde poten van enorme spinnen, welke het ei van de maan aan het verslinden waren, herinnering, sterk genoeg om tot haar dood toe een schrikbeeld te blijven, dat steeds weer naar boven zal stulpen in nachtmerries zonder beeld en zonder zin, - is een nieuw leven ontsproten, dat in deze voedingsbodem van weerzinwekkende walging en verrotting de eerste elementen van een nieuw, zwellend bestaan zal moeten vergaren.
Gezeten op het terras van Tosari, tegenover het grootse en onvergetelijke panorama der vulkanen, met aan haar voet de overdadige bloei der heliotropen en theerozen, de beide lievelingsbloemen van Johanna, schreef de eenentwintigjarige Aletta twee briefkaarten, beide met dezelfde fotografische afbeelding van de rokende Bromo aan de voorzijde. Een was gericht aan de onbekende ouders van Bernard in Rotterdam en luidde:
Zeer Geachte Mijnheer en Mevrouw Landman,
Bernard en ik zitten hier op het terras van het hotel Tosari een verrukkelijk kopje koffie te drinken. Wij zijn zeer gelukkig
| |
| |
samen en willen niet nalaten U deelgenoot te maken van zoveel heerlijks. Het klimaat is hier uiterst aangenaam, even koel bijna als in Holland, zegt Bernard. De foto, die U zo vriendelijk waart te laten maken voor ons huwelijk, zal een ereplaats krijgen in onze salon. Met vriendelijke groeten en de meeste hoogachting,
Uwe Aletta Waringa.
en de tekst van de tweede briefkaart luidde aldus:
Waarde Ouders,
Bernard en ik zitten samen op het terras van het hotel een kopje koffie te drinken. Tosari is heerlijk, het weer is koel, en het uitzicht onvergetelijk. Vanmiddag gaan wij een rijtoer maken tot aan de Bromo, die wij overmorgen met gidsen hopen te beklimmen. Bernard en ik zijn heel gelukkig samen. Hopende, dat deze kaart U in goede welstand mag bereiken, verblijf ik, beminde ouders, met verschuldigde gehoorzaamheid, Uwe dienstwillige dochter
Aletta.
Indien Aletta niet aan haar eerste radeloze opwelling om te vluchten heeft gehoorzaamd, dan is dit te danken aan haar vrees, maar ook aan de eerbied voor haar vader, die, zoals zij heel goed weet, dit huwelijk heeft gewenst.
Maar ook.... wanneer men eenentwintig is, en niet veel meer dan een kind, veranderen dingen en gebeurtenissen in het heldere daglicht van aanschijn, van tonaliteit en van kleur. Na de mateloze huiveringwekkende walging van de nacht is de jonge Aletta verbaasd een uitgeruste, fris-gewassen en blozende Bernard Landman te vinden met zachte, enigszins weemoedige ogen en een lange, zorgvuldig met een klein ivoren borsteltje geparfumeerde snor, die slechts aan de uiterste punten met knevelwas tot nerveuze insectensprieten is opgedraaid. Een knappe man, lang en slank, en geurend naar lavendelwater, die haar hoffelijk zijn arm biedt om naar de eetzaal te gaan voor het gezamenlijk ontbijt. Een gevoel van bewondering maakt zich meester van
| |
| |
de jonge Aletta. Zij weet zich grof en lelijk na de slapeloosheid van de nacht, weerzinwekkend en bevuild na de handelingen, waaraan haar lichaam onderworpen is geweest. Zij werpt een blik op Bernard; zijn wangen blozen, hij glimlacht met donkerrode lippen onder donzige snor. De dochter van Johanna maakt haar arm los uit de zijne:
‘Wacht even, cher ami....’
Zij bet haar gezicht met het komkommersap, waarvan Johanna haar een fles heeft meegegeven, zij poedert haar neus en haar wangen met het verkoelende rijstepoeder. Zelfs zet zij, wat verboden is voor een eerbare vrouw, haar bleke lippen wat aan met een staafje lippenrood, dat een vriendinnetje voor haar mee had gebracht uit Parijs. Zo gaat het beter....
De zon speelt met het ovaaltje van diamanten aan haar vinger, dat Bernard haar als huwelijkscadeau gegeven heeft, en dat zij heimelijk burgerlijk gevonden had. De frisse zon van Tosari doet veelkleurige sprankelingen als vonken uit de steentjes opschieten; het ringetje is misschien toch wel mooi.
‘Kom, cher ami...., laten wij ons haasten.... Er moeten aardbeien zijn voor het ontbijt!’
|
|