ivoren spoeltje sprong als een visje in haar schoot. Zij vroeg niets. Achter haar lag de tuin in zomerregen. De rozen stonden in bloei en op het tafeltje voor de oude vrouw liet een Lafrance-roos zwaar de bolle bloemblaadjes vallen. Aletta hoopte, dat haar moeder haar wat vragen zou over het onderhoud met Bruno, waarvan zij toch op de hoogte moest zijn, maar zij wist, dat de oude vrouw zwijgen zou, zoals ze haar leven lang gezwegen had.
‘De scheiding is uitgesproken, Ma,’ zei Aletta eindelijk mat.
‘Zo?’ zei de oude vrouw, en zag nog steeds niet van haar werk op, ‘En naar genoegen, kind?’
‘Wat kan je de dingen toch bespottelijk stellen, Ma.... Naar genoegen.... Wie zegt dat nou?’
‘Je hebt dit toch zelf gewild, kind?’
De dochter sloeg beide handen voor haar gezicht en barstte in een hartstochtelijk snikken uit:
‘Ik haat jullie allemaal! Jou en Pa en alles en iedereen! Hoe kan ik dit nu zelf gewild hebben! Zie je dan niet, dat mijn leven een hel is, een hel?! Was ik maar dood! Was ik maar dood!’
De deur ging open. Bruno stond op de drempel.
‘Alet, zwijg! Denk aan je waardigheid. De meiden zijn in huis.’
‘Ik zal eens een lekker kopje thee gaan zetten,’ zei de oude vrouw opgewekt. ‘Dat zal het arme kind goed doen. En Alet, ga eens tegen Piet zeggen, dat hij de stokrozen opbindt. Nu de bloemen uitkomen beginnen ze voorover te hellen, en dat staat zo slordig.’
De dochter droogde haar ogen af.
‘Ja, Ma,’ zei ze onderworpen. Maar later op de middag, toen ze met haar moeder en het kind langzaam door de tuin liep, zei ze opeens:
‘U moet vergeten, wat ik vanmiddag gezegd heb, Ma.’
‘Wat dan, m'n kind?’
‘U weet wel. Ik was driftig. Ik wist niet goed wat ik zei. Pa had gelijk.’