De verrijzenis(1920)–Daan Boens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 87] [p. 87] Verklaring I. Ik kneed mijn woorden, als mijn eigen brokken vleesch, ik geef mijn bloedend hart ten offer in mijn zinnen. De noorder-nachten scheuren mijne stemme heesch, doch luister, hoe mijn woorden menschelijkheid gewinnen. Wie vóór den dood nog spreekt, zegt dieper werkelijkheid, die liegt niet, vreest niet, en geeft heel zijn naakte wezen; hij zegt zijn geest, die rees uit zwaarste levens-strijd, tot waar hij mocht 't gebed der horizonnen lezen. Wie voor der menschen zucht naar vrede heeft geleên, die wou de wereld mengen in eén kus van liefde, zoodat een lach van zonnen gloeide omheen de steên, en nooit geen broeder-bloed meer 't stralend leven griefde. [pagina 88] [p. 88] II. Ik wil door alle wanen van den mensch gedijen, ik wil de roode woeden van elk volk doorstaan. Ik wil mij om een stille, wijde zee verblijen, en hopend langs de geurende oogsten-akkers gaan. Ik wil door de avond-steden mijne moeheid voeren, en lijden ieder leed, dat de gelaten bijt. Ik wil mij bij een grootsche dageraad ontroeren en stervend-schier genieten van de oneindigheid. Ik wil geheel in eén gedachte steeds meer stijgen, en in het leven dringen tot ik goedheid vind, tot ik geen zwakte mijn oprechtheid voel bedreigen, en broederlijk begrijp, wat ik aan kwaadheid vind. Vorige Volgende