De verrijzenis(1920)–Daan Boens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] De Gedroomde Stad Ik wil dat uit de grauwe hoopen gruis en steen, een stad van goud verrijze, waar ieder brood eet, en zijn eigen witte huis bewoont, terwijl de dag is aangenaam en lijze. Waar ieder mensch de straten vrij begaat, en in elk mensch een broeder toe kan spreken, met woorden dieper dan een dageraad van liefde, die om de aarde en om den mensch zou leken. En waar de vreemden ook nog broeders zijn, en mede werken tot het hooger stijgen der geesten, zoodat de avond zinke als een refrein van schaduw, waar zich d' harten als in vriendschap rijgen. En ieder zal er werken om het algemeene goed, en ieder zal, tevreen, zijn liefde steeds vergrooten, en glijden met den breeden, machtigen vloed der levens-zeeën, waar de breinen zijn de booten. Zoo zal die stad de schoonste en sterkste zijn, en ieder mensch zal gaan in 't open-staande leven verrijkt en machtig, met in de oogen-schijn 't genot, zijn menschelijke werk te hebben tot een broederlijken dienst verheven, gestaald en schoon, en als de wereldkorste sterk. Vorige Volgende