De verrijzenis(1920)–Daan Boens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] III. De Bedevaart der Armen. [pagina 49] [p. 49] Tot het Licht I. Al het lijden in het hart, vast-gegroeid en nooit-verward; dagen van de winter-sneeuwen, nachten met gewonden-schreeuwen; banen, als de jaren lang, stappend steeds met onzen gang; - Uren met geklonterd bloed op 't gelaat en in 't gemoed; - treinen die naar verre landen tiegen, om er aan te landen moeë mannen, half-vermoord of in eigen bloed gesmoord; - Velden waar het graan verdort, en waar lijken, neer-gestort in de nachtelijke slagen, stinken achter dichte hagen - Luchten waar het vuur steeds brandt, huizen met vervallen wand; - [pagina 50] [p. 50] Al die beelden, moe-bezien, vast-gegroeid nog bovendien in het moe-geleden harte, brachten nu den mensch van smarte tot het breedste zonne-licht, dat die smart met goud verlicht! - [pagina 51] [p. 51] II. Bewust zijn, vrij zijn, en zich voelen leven!... Bewust zijn, en zich uit het slijk verheffen, waar wij zijn stoer geworden en vergroot, waar we al het lijden leden, dat kan treffen een sterveling in zijn hersens, in zijn schoot. En van ons leed een rozen-krone vlechten, en van ons bloed een leuze tot den strijd om 't leven, en de stoere koppen rechten en vrank de zon bezien met de oogen wijd. En al het brons dat op de lijven spatte, en al het vuur, dat heeft ons land vernield, en al de mannen, die de dood omvatte in zijn beide handen, bleek-ontzield, die zullen we tot sterke basis gieten, van 't nieuwe werk om onze weergeboort, zoodat we vast staan en nog hooger schieten de vruchten, die ons vrij gedacht beschoort. o Mensch zijn, goed zijn en zich voelen leven in 't Schoone, dat ons open brein volbrengt, en sterk zijn, en de zwakken sterkte geven, en zon, waar 't gansche lijf zich blij in plengt. [pagina 52] [p. 52] Dan van ons leed een rozen-krone vlechten en van ons bloed een leuze tot den strijd om 't leven, - fier de stoere koppen rechten, zoodat we aanschouwen heel de oneindigheid! Vorige Volgende