De verrijzenis(1920)–Daan Boens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Afgelost Zes dagen heeft het ijzer rond hun post geberst. Nu stappen ze op de baan, met boomen beider kanten zoo'n boog rond hunnen kop: hun peinzen gaan het verst naar gindschen stroozak, waar het goed is 't lijf te planten. Zij dolen als een bende late predikanten, en slingren woorden rond, waarmeê de wind soms schertst. Hun voeten zijn doorweekt, en met de vuile wanten zij vagen zweet van 't hoofd, waarin het brein als berst. Zoo gaan de mannen voort, met 't eindeloos erbarmen der wereld om zich heen; - het brokkend druk gepraat kan zich nog aan geen vreugd van vrij te zijn, verwarmen. Hun oogen wijd-verdwaasd verbranden hun gelaat. De grauwe lucht omprangt hun schouders en hun armen, en 't is of vóór hun geest nog steeds de dood er staat. Vorige Volgende