De verrijzenis(1920)–Daan Boens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] Moeheid Nu zal ik rusten gaan in 't lommer van dien boom en niet meer denken - en in zalig niets-doen staren naar 't brandend westen, waar de roode zon gaat varen, gelukkig om den dag, die zinkt in avond-droom. 'k Ben moe - en wil vergeten deze lange baan met al de moeheid van het lange-eentonig schrijden, en zoet-genoeglijk wachten, tot de nacht komt aan met stille loovers, waar de winden in verglijden. En zoo dan staren of geen droeve dag meer komt, en of het leed, - dat in de dorpen en de steden nog weent, - verdwenen is en heeft zijn klacht verstomd, wijl, in de breede stilte, stijgen klokke-beden. Vorige Volgende