De verrijzenis(1920)–Daan Boens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Bombardement De gansche streke lag zoo wijd, oneindig-stil en grijs, met hier en daar wat half-gevelde boomen, en verre schansen, grauw, en onbeweeglijk-kil, wijl nu en dan een kraaie zwenkte, zwart en loome. Eén schok onzegbaar! Twaalf granaten ploften neêr, en braken op de lijven van de ontstelde mannen, die liggen bleven. - Twaalf granaten knalden weer, en twaalf, en twaalf, ontelbaar, volgden, strak-gespannen in éen onwereldsch-groot gedruisch van brons en dood. De menschen stonden pal in dezen chaos van geluiden, en wisten niet of ze nog dachten, leefden, bij iedere stoot van 't ijzer op den grond, wijl men gekwetsten kruide en zelfs de dooden naar een veilig oord nog bracht, - de lijven mengend - zonder zien, met blinkende oogen waar 't bloed in stond, en stemmen bevend, zoo een klacht. De loopgraaf was omwoeld en door en door bewogen, en al die menschen, waaruit 't leven scheen te ontgaan, en die daar machteloos bleven, en niet strijden konden van lijf tot lijf - zij zagen 't vuur en de vernieling aan vol wanhoop - daar ze vóór hun eigen doods-beeld stonden. [pagina 30] [p. 30] Een breede en onweerstaanbre macht verdrong hen vast in al de kleine hoeken van de grauwe grachten, waar steeds een regen ijzer woest kwam neergeplast en Dood in menschen-kelen deed den rochel smachten. Aanstuk-getrokken lijven, werden in de lucht gegooid, en draaiden er met grove klompen aarde en smakten neder, in een ronkend-dof gezucht, tusschen de mannen, die ze roerloos-strak bestaarden. Zoo was het bombardement - het waren menschen daár die zich niet weren konden en koud-zweetend sneefden, zij hadden recht aan 't menschen-leven àl te gaar, doch waren niets dan lijken meer, waar bloed aan kleefde! Vorige Volgende