De verrijzenis(1920)–Daan Boens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] Regendag De loopgraaf slingert droevig door de velden, de boomen waaien zuchtend heen en weêr, de lucht is leeg van alle doods-gewelden, en vast-gestadig valt de regen neêr. De mannen zitten in hun hol gedoken, en spreken niet, en zien den regen na; hun wapens liggen nevens hen, en spoken gaan langs de velden, als een stoet, gesta. Het breede water kleppert om de posten, die schier verloren op een eiland staan. Nu denkend hoe men ze niet af en loste, de mannen vragen zich waar de uren gaan. Ginds, op de smalle bruggen, ratten loopen, en spelen krijschend; vlekken bruin en rood ze zijn; dan zwemmen ze of gaan stroopen - in stormloop - op een witte korste brood. En op die naaktheid zijn de vlugge ratten ook de enkle wezens, die men hoort of ziet. De regen valt aldoor, en druipend-natte staan boomen om de loopgraaf heur verdriet. Vorige Volgende