De verrijzenis(1920)–Daan Boens– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] I. Onder laaiende Luchten. [pagina 11] [p. 11] De Bewapening Wie hief zijn hand, - dat plots een leger stond gereed, in de over-wijden avondstond; Dat in de dorpen en de grijze steden ontstuwden klokken, zooals wilde beden; Dat mannen kwamen met hun dof geroep, de velden, mijnen uit, in grauwen groep, ontelbaar - en de deuren stonden open, en al de vensters; - de fabrieken thoope vervielen in een eindelooze rust, of plots men had den wereld-brand gebluscht? Die massa menschen drong zich op de wegen en stroomen, met een hijgend-druk bewegen. Welk teeken was gegeven, wie volbracht het opstaan van de zon in diepen nacht? 't Geluid der wapens was als wilde winden, die zouden, in één draai, de steên verslinden. [pagina 12] [p. 12] De kreet der mannen rees zóó groot, dat 't scheen de heele wereld drong ten dood; en dat de zeeën over gansche streken in één verwoede branding, wilden breken. Wie was de meester toch, die hoorde op dit geluid, en mocht gebiên dat krijgers trokken uit? Vorige Volgende