Van glorie en lijden(1917)–Daan Boens– Auteursrecht onbekendSonnetten uit de loopgraven aan den Yser Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] De Kerkjes van Vlaanderen I. - Voorheen Zij stonden zoo gelukkig en zoo goed, de vrome kerkjes, op hun dorp te waken, zoo innig-vreedzaam, bij het zon ontwaken, als over zijne kudde een scheper doet; Zij waren zoo verteederd en zoo zoet, wanneer een windje kwam de boomen raken, die om hen rezen, en met licht gemoed, van al de menschen en hun zaakjes spraken. Hun klokje was zoo blijde, wen de dag lag om de roode daken en de weiden, als op een frisch en blond gelaat, een lach. Zij waren als hun volkje, dat geen lijden noch rampen wist, en 't leven roze zag, als 't uit de ramen hoorde psalmen glijden. [pagina 105] [p. 105] II. - Thans. Als nu de schemering hangt om de velden en om de boomen, die al treurend staan, en eenzaam luistren naar het trage gaan der vogel-liedjes, die eens blijder schelden; Als stille windjes zijn te loor gegaan en zwijgend denken aan al de gewelden, die leed en kommer hebben aangedaan aan 't leventje, waar klokjes in vertelden; Dan gaat een vreemd gerucht door de landouwen, dat als een kreet is en een klagend lied, en droevig kwijnt in 't trage dag-vergrauwen. Het is 't geluid, dat door de stilte giet 't aanstukken klokjen, en beweent de rouwe van 't kerkje, dat men ginds in puinen ziet. Vorige Volgende