Van glorie en lijden(1917)–Daan Boens– Auteursrecht onbekendSonnetten uit de loopgraven aan den Yser Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] De IJzer I En de eenzame aftocht bracht hen tot aan de IJzer-boorden. Het heir was moe en droef, en dorstend ieder mond, daar was geen oog, dat nog zijn vroeger glansen vond, geen hart zijn vreugd- een hart dat diepste smart doorboorde. En 't was of men heel ver de moeders schreien hoorde, in 't bang- verlaten land, waar de avond rouwe om wond, terwijl een zware klokke droeg heur bronzen woorden, die ze als een luiden gil doorheen de heele streke zond. Het was zoo droef, dit leger, dat nog gisteren 't dapperst was, het was zoo droef, daar 't al zijn dappren moedloos zag, en ginder stervend wist, zijn meest-beminde helden. 't Was moe en droef - maar wat toen kwam, gebeurde zelden: dit leger, dat zijn smart in 's konings oog ook las, vergat zijn smart, en streed twaalf dagen- nacht en dag. [pagina 90] [p. 90] II De nacht was kalm geweest, zoo zou de dag ook wezen, daar traag de zonne rees in groene October-lucht, - dáar was soms hier en daar een ritselend blad-gerucht, heel stil, zooals een vrouw die zou gebeden lezen. Maar plots, doorheen de velden, luide kreten rezen, en stormend kwamen aan, met vloeken en gezucht, gehelmde menschen-benden:- rood brandde de lucht! en tien kolommen vielen, en nog tien na dezen. En gansch de streke scheen in loeiend vuur te staan, en door die gouden vlammen scheurden vele kreten, en in iedere kreet zag men een jeugd vergaan. 't Was grootsch en wreed, zoo'n wijden dooden-dans; en stollend drong het bloed in voren en in spleten, en kleurde de IJzer, met een breeden, rooden glans. [pagina 91] [p. 91] III Het water kwam heel traag, en langzaam kwam het breed en breeder overheen de groene, breede weiden. Men zag den morgend, die met zachte stralen gleed om heel die zee, en onbewogen vrede spreidde. En de uchtend was zoo schoon - en de aarde scheen een wijde en kalme droom, die 't kwade en ook den nood vermeed, waar alles lief, en alles goed zou zijn en blijde... Het oorlogs-vuur was dood, en zoet de stilte gleed. Een levens-lied zong in eenieders licht gemoed, en wilde hoop lag in de zachte zonnestralen, die innig-blonder werden, en zoo menschlijk zoet. De slag was uitgewoed - En losse wind- verhalen vergingen in de rust, daar bij dien breeden vloed, een hoopje krijgers droomden van hun zegepralen. Vorige Volgende