Van glorie en lijden(1917)–Daan Boens– Auteursrecht onbekendSonnetten uit de loopgraven aan den Yser Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Zoo zei de Moeder: I Nu vraagt gij waar de dagen henen-glijden, en waar de schoonheid, die ge wenschtet, ging, waarom de grootschheid van het zon-verscheiden, verkwijnen moet in vage schemering. Ge vraagt waarom de roze zomertijden versterven, wijl ze een grauwe herfst verving, en waarom 't meisje, dat soms spelemeide in 't lente-groen, is maar een sterveling? o Droevig kind, zoo is het leven zelf, want alles komt, en alles moet verdwijnen, zooals de zon zinkt in het lucht-gewelf. Toch wordt de lente sterke zomerpracht, het meisje voert de puurste lichaams-lijnen, een schoone dag wordt ook een schoone nacht. [pagina 18] [p. 18] II Het was een mooie avond, - en uw vader stond statig-blijde, wijl geen blad bewoog - en schoon was zijne moed, en schoon te gader uw vaders woorden en uw moeders oog. Ge zaagt uw vader, die ten velde toog en al de vaders en de broeders kwamen nader, en waren sterk: hun edel hoofd stond hoog en hun gelaat was fier.... 'k aanzag uw vader..... De vrouwen weenden, doch de mannen lachten, ze zongen 't breede lied, dat vrijheid wou, ze wilden sterven, vóór in dwang te smachten. Ze waren groot, en waren diep-getrouw aan 's menschen goedheid - want dien avond brachten tien duizend vaders hoop weer tot hun vrouw. Vorige Volgende