Lekenspiegel
(2003)–Jan van Boendale– Auteursrechtelijk beschermd114 Hoe mensen zich in gezelschap dienen te gedragen en andere adviezenAls iemand zich in een gezelschap begeeft, moet hij zich hoofs gedragen onder zowel arme als rijke mensen. Hij moet groeten, antwoord geven, zich onthouden van misplaatste grapjes, op zijn beurt en met mate spreken en een ander laten uitspreken, ook al bevalt hem diens verhaal niet zo. Men moet de spreker aankijken: men kan beter de betekenis van de woorden bevatten, omdat het gezicht laat zien wat de spreker in gedachten heeft. Hoort men iets wat men liever niet zou horen, dan moet men daar niet boos over worden. Als het uzelf of een van uw vrienden betreft, geef dan een weloverwogen antwoord, zodat de ander daaruit kan opmaken, of hij goed of kwaad sprak. Hij zal | |
[pagina 130]
| |
zich schamen en erkennen dat hij een fout heeft begaan. Als u iets te berde wilt brengen, moet u goed opletten wie er om u heen staan, want er kan u iets ontsnappen waar u lange tijd spijt van zult hebben. Men behoort met grote omzichtigheid te spreken. De wijze Salomo zegt daarom: - ‘Wie zijn lippen in toom houdt, handelt verstandig.’ De wijze Seneca voegt daaraan toe: - ‘Vriendelijke woorden kunnen boosheid verzachten.’ Wie scherp spreekt, kan woede opwekken. Daarom moet een mens zonder woede zijn recht zien te krijgen. Als u in gezelschap verkeert, moet u zich te allen tijde bescheiden opstellen, al bent u nog zo welgesteld of hooggeboren. Het zal u beter staan u nederig en bescheiden op te stellen, want daarvoor kunt u alleen maar eer ontvangen en u komt er beter vanaf. Hoed u ook voor roddel, want dat kan leiden tot grote ellende. Als u in de rechtbank uw recht moet opeisen of het woord moet voeren voor een vriend, moet u van tevoren bedenken hoe u zult beginnen en hoe u het best kunt spreken: men moet altijd verstandig praten. U moet echter niet zachtjes praten, maar onbevreesd en zelfverzekerd. Een man kan met angstige woorden een rechtvaardige zaak verliezen. Als iemand hem aanvalt en te kijk zet, raakt hij dikwijls de kluts kwijt en daardoor verliest hij, zoals al vaker is voorgekomen. En kunt u niet goed spreken of kent u het recht van het land niet, dan is het raadzaam een advocaat in de arm te nemen die u in judice vertegenwoordigt, zodat u niet in uw rechten wordt aangetast en kunt spreken na ampel beraad. Slechte adviezen hebben menigeen schade berokkend. Als u iemand hoort praten, val hem dan niet in de rede. Dat is pas beleefd. Overal en altijd moet u verstandig en beleefd zijn. Maar merkt u dat mensen onbetrouwbaar, onbeschoft en kwaadaardig zijn en u onheus bejegenen, dan mag u zich daartegen ver- | |
[pagina 131]
| |
zetten op dezelfde manier als zij doen. Dan presenteert u hun een koekje van eigen deeg. Als u een kwaadaardig nieuwtje hoort, moet u dat verzwijgen. Het is beter dat iemand anders het rondbazuint. Is het goed nieuws, maar niet waar, dan strekt het u tot schande als u het doorvertelt: men zou kunnen menen dat u het verzonnen had. Spreek geen kwaad over uw vijand. Dat is lomp. Uw gesprekspartner weet drommels goed dat u hem niet gunstig gezind bent. Al zou u de waarheid over hem spreken, dan nog zou men het niet geloven. Vóór u iemand iets toezegt, moet u bedenken of u de belofte ook zult nakomen. Immers, indien u dat niet kunt, zou u dat tot schande strekken. Niemand is beter dan wie zijn belofte gestand doet. Geheimen die u worden toevertrouwd, moet u niet openbaar maken, zelfs niet aan uw beste vriend. Want als u het hem verteld hebt, heeft hij u in zijn macht en bent u van hem afhankelijk. Zo wordt u van vrij man lijfeigene. Een vriendschap kan immers omslaan in vijandschap en dan kan uw voormalige vriend u te grazen nemen door het geheim te verraden. En daar zult ú de kwalijke gevolgen van ondervinden. U moet ook niet te snel geloof hechten aan zaken waarvan u niet zeker bent of u die niet zelf gehoord of gezien hebt. Dankzij vermoedens zijn al vele mensen van een koude kermis thuisgekomen. Ziet u mensen fluisteren, dan moet u zich dat niet aantrekken of denken dat u over de tong gaat. Houd u steeds verre van deze kwaadaardige gedachten, want alleen slechte mensen denken dat gefluister over hen gaat. Bij voorbaat moet u uitrekenen hoe groot uw inkomsten zullen zijn: u moet immers de tering naar de nering zetten. Wat men lang heeft opgespaard, is in een mum van tijd uitgegeven. De meest waardeloze mens op aarde is een arme die eerst rijk was. | |
[pagina 132]
| |
Met lieden die graag roddelen, misplaatste grappen maken, makkelijk schelden, snel kwaad worden of zonde voor deugd stellen, moet u zo min mogelijk omgaan. Wie met pek omgaat, wordt ermee besmet: al zou iemand goed zijn, men zou hem toch voor een booswicht houden. Ga dus om met deugdzame mensen want hun reputatie straalt op u af. Daarom zegt de goede Catoaant. Cum bonis ambula [Ga om met de goeden], want van oprechte mensen kan men deugd en eer leren; slechte mensen daarentegen brengen u niets anders dan schade en schande en ellende. U moet uw tijd niet verlummelen, maar u moet zich van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat bezighouden met nuttige zaken. Dan handelt u overeenkomstig het advies van Cato: ledigheid is immers des duivels oorkussen. Net zoals op braakland doornen, distels en onkruid opschieten, zo vindt slechtheid een voedingsbodem in ledigheid. Alle slechtheid komt voort uit ledigheid want de duivel ziet dan kans zijn zaad te zaaien. Na de eerste slechte gedachten volgen dikwijls misdaden. Een koning, bisschop, priester, ridder, dame of schildknaap die de tijd met nietsdoen doorbrengt, verliest zijn eer en goede naam. De mensheid moet immers afzien en werken. Beheers u altijd bij het spreken. Daar zult u profijt van hebben. In het Latijn staat dat veel praten niet zonder zonde kan zijn. Men heeft zelden spijt gezwegen te hebben. Maar van woorden krijgt men vaak berouw. U moet degenen die een misstap hebben begaan, niet te hard aanpakken, want niemand is zonder zonde. En u kunt op zeker ogenblik net zo makkelijk zondigen als een ander. Bedenk dat de mens van nature een broos schepsel is. Mocht u op iets gesteld zijn (of dat een beest is, of goederen) waar u het nut niet van inziet, ontdoe u daar zo snel mogelijk van. Men moet immers meer oog hebben voor zijn zielenheil en eer dan voor materiële zaken of beesten. Dat leert ons de Heilige Schrift. | |
[pagina 133]
| |
Als een vriend iets doet waarmee hij zijn eer te grabbel gooit, moet u hem dat onder ogen brengen. En als hij ermee wil ophouden, mag dat u niet ervan weerhouden hem de les te blijven lezen. Niemand houdt zoveel van u als u zelf doet. Wie zijn eigen voordeel laat schieten ten bate van iemand anders, handelt niet verstandig. U moet op zo'n manier van een ander houden, dat u er geen nadeel van heeft. Daarmee volgt u Cato's raad op. Zaken die u zijn toegezegd, maar waarvan u niet zeker bent, kunt u verder vergeten. De mensen komen hun beloftes vaak niet na, zoals u elke dag kunt constateren. Wie op een toezegging van een ander naar de markt gaat, komt dikwijls bedrogen uit. Wanneer u onderweg in een gezelschap verkeert, moet u ervoor oppassen kwaad te spreken, wat uw metgezel ook beweert. Als men kennissen al niet kan vertrouwen, hoe kan men wél vertrouwen stellen in een vreemdeling? Stel er geen genoegen in dat men u openlijk lof en eer toezwaait, want u wordt daar niets wijzer van. Besef dat u uzelf veel en veel beter kent dan iemand anders. Wie u prijst, moet u dus niet geloven, want al prijst hij u in uw aanwezigheid, achter uw rug kan hij u makkelijk de grond in trappen. Als u iets eervols of deugdzaams is overkomen, moet u er geen lucht aan geven, want eigen lof stinkt. Maar de deugd of eer van iemand anders mag u niet verzwijgen, zelfs al zou het uw vijand zijn. Jongeren moeten zich richten op eer en deugd, zeker als ze horen vertellen hoe ouderen het verkregen. Op die manier zal men de volgende generatie een voorbeeld geven. Hebt u geen geluk met het verwerven van aardse goederen, dan moet u daar niet rouwig om zijn. Bedenk dat u naakt ter wereld kwam en dat u uw bezittingen hier moet laten. U beschikt niet over uw leven of uw bezit; dat doet God, Onze Heer. Al bezit u niet veel, wees dan blij in uw armoede, want er gaat | |
[pagina 134]
| |
niets boven armoede in vreugde gedragen. Wie blij en welgemoed is, zal het aan niets ontbreken. Arm is slechts degene die meent dat hij weinig bezit. Wie denkt dat hij veel bezit, is pas rijk, omdat hij genoegen neemt met wat hij heeft. Dat is de rijkste man ter wereld. Als het geluk u toelacht, moet u steeds bedacht zijn op tegenslag en rampspoed. Het einde lijkt helemaal niet op het begin, zoals u dagelijks kunt waarnemen. Veel zaken die veelbelovend begonnen, kennen daarna een dip. Een slechte start daarentegen kan toch tot een goed einde komen. Daarom moet niemand zich op de borst kloppen vanwege een voordeel dat hem ten deel valt, want de godin Fortuna is wispelturig: geluk verkeert vaak in het tegendeel. U moet nooit ofte nimmer iemands dood wensen, want misschien haalt u de ochtend wel niet. U moet zich evenmin zorgen maken over de dood of er bang voor zijn. Maar u moet wel zorgen ervoor klaar te zijn als het God behaagt u te laten sterven. Wie steeds de dood angstig voor ogen houdt, is het leven niet waard, zoals Cato zegt. Wanneer een vriend u een cadeautje geeft, ontvang dat dan in dank, hoe groot of rijk u ook bent. Als hij meer zou kunnen geven, zou hij dat wel doen. Niet het gebaar maar de intentie telt. Is u de zorg voor kinderen toevertrouwd, dan moet u hen ertoe aanzetten een beroep te leren zodat ze hun eigen brood kunnen verdienen. Wat u bezit (veel of weinig) moet u voor uw eigen latere behoefte bewaren. Wie zijn kinderen zoveel geeft dat hij later bij hen moet bedelen, handelt niet wijs.
Eens schonk een zeer rijke man zijn zoon bij diens huwelijk al zijn land, bezit en geld. Toen hij oud, ziek en minvermogend werd, wilde zijn schoondochter niet dat de oude man de hele dag bij de haard bleef zitten hoesten en rochelen. Daarom liet | |
[pagina 135]
| |
ze een bed opzetten in een stal, ver van de haard. Daar lag die oude man weg te kwijnen. Hij kreeg weinig eten en drinken, want men was hem totaal vergeten, met uitzondering van zijn kleinzoon. Op een dag sprak de oude zijn kleinzoon aan: - ‘Lieverd, zeg tegen je vader dat ik hier bijna bevries en dat hij me iets warms moet geven.’ Het kind liep onbeschroomd naar zijn vader, die hem opdroeg: - ‘Neem deze zak en breng die naar opa toe. Dat wil ik.’ Toen het kind de zak optilde, zei het: - ‘Vader, snij hem in tweeën. Ik wil hem maar de helft brengen.’ - ‘Nee, breng hem de hele zak.’ Geïnspireerd door God zei het kind: - ‘Vader, als u zo oud bent, zal ik u, bij leven en welzijn, het andere stuk geven.’ Zodra de vader dat hoorde, besefte hij dat hij verkeerd gehandeld had. Hij liet zijn vader halen en zette hem op een plaats waar hij hem elke dag kon zien. Hij behandelde zijn vader respectvol en schonk alles wat hij had, met liefde.
Het bovenstaande zou nimmer hebben plaatsgevonden als God niet via het kind een teken gegeven had. Daarom denk ik dat mensen niet goed bij hun hoofd zijn die ziel en lichaam in de waagschaal stellen vanwege het goed dat ze met weinig voordeel aan hun kinderen willen nalaten. Als God u heeft toegestaan op kosten van uw familie te leven, gedraag u dan als een rechtschapen man. Want al is iemand rijk, als hij geen eer bezit, is hij geen knip voor de neus waard en drijft men de spot met hem zodra zijn naam valt. Spaar nimmer geld uit vanwege uw gezondheid: u hebt maar één leven. Als u dat verliest, is het afgelopen, terwijl geld en goederen gaan en komen. Zaken waarvoor u kinderen op hun | |
[pagina 136]
| |
donder geeft, moet u zelf natuurlijk ook niet doen. De onderwijzers moeten zelf niet doen waarover ze de kinderen kapittelen. Predikers die het volk het geloof onderrichten en de weg naar de hemel wijzen, moeten eveneens handelen naar hun lessen, zodat hun woorden en daden steeds overeenkomen. Pas dan zijn het echte leraren. Als u iets wilt vragen, bedenk dan eerst of het verzoek wel gepast, redelijk en uitvoerbaar is. U moet u ertoe aanzetten vreemdelingen met de nodige egards te behandelen: wellicht dat u daar nog eens voordeel van hebt. U moet een vreemde nooit boven een kennis plaatsen. U weet immers niet of die vreemdeling dat wel waard is. Het zou kunnen dat u na zijn vertrek nooit meer iets van hem hoort. Daarom moet u een vreemdeling weliswaar eer bewijzen, maar uw vrienden en bekenden des te meer. Want wie een vriend op zeker moment beneden een vreemdeling plaatst, heeft ze niet allemaal op een rijtje. Het spreekwoord luidt: zwaluwen trekken weg, mussen blijven in ons land. U moet ook niets prijzen of afkeuren voordat u er het fijne van weet. Houd dus uw mond totdat u weet wat het waard is. Ik raad u aan om nooit te redetwisten met een van uw vrienden of makkers. Al had u meer macht dan zij en al zou u kunnen winnen, toch moet u hen sparen. Besef dat door een kleine onenigheid vele vriendschappen te gronde zijn gegaan. Men heeft immers weinig echte vrienden. Wie hieraan denkt, is verstandig. Onder geen beding moet u zich extravagant gedragen in gezelschap. Want excentriciteit is nooit echt geliefd geweest. Wanneer uw bediende zich misdragen heeft, moet u hem niet slaan. Laat uw woede zakken en spaar uzelf en uw goed. In drift kan men iemand verrot slaan of zelfs doden, en dat betekent nog meer ellende. Uit kwaadheid komt zelden iets goeds voort, maar meestal iets slechts. | |
[pagina 137]
| |
Knechten kunnen ook kwaad van zin zijn. Als u niet op uw hoede bent, kunnen ze u vermoorden of uw bezit in brand steken. Vertrouw daarom nooit een knecht die u ooit eens hebt geslagen. Nooit meer zal hij uw vriend worden, ook al verdiende hij zijn straf. Nooit ofte nimmer moet u proberen hemelse zaken of de geheimen van Onze Heer te bevatten. Dat is vergeefse moeite en geen mens hoort over die kennis te beschikken. God immers zou iets gewoons worden; de mens zou op goed geluk God doorgronden, terwijl hij zichzelf nauwelijks kent. Ik adviseer u daarom niets aan te nemen wat uw macht te boven gaat. Het brengt immers schande aan de man die niet voltooien kan wat hij is begonnen, onder welke omstandigheden hij ook leeft. Wie van armoede tot rijkdom wordt verheven, moet niet te hoog klimmen, maar dicht bij de grond blijven. Wie streeft naar het hoogste, kan lelijk op de grond vallen. ‘Te’ is nooit goed. En hoe groter de val, des te harder men neerkomt. Dus: alles met mate. Dit houdt in: niemand moet te veel willen, maar men moet zich kalm houden, maat houden en anderen een kans geven te profiteren. Dan zal niemand er spijt van hebben. Iedereen behoudt zijn eer en blijft ongeschonden. Als iemand iets verkeerds of slechts doet, kunt u daar beter niets over zeggen. Het zou u namelijk gemakkelijk zelf kunnen overkomen, ook al heeft uw vriend een terechtwijzing verdiend. Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Indien u eer, bezit of lichaamsdeel verbeurt volgens het geldende recht, moet u niemand verwijten maken, maar alleen uzelf: u hebt het verdiend. Door het vonnis wordt niet ú veroordeeld, maar uw daden. Hebt u tegenslag, dan moet u bedenken dat u het allemaal aan uzelf te wijten hebt. Blijf geduldig, neem de schuld op u, beloof uw leven te beteren en bid God, Onze Heer, een eind aan uw rampspoed te maken. Voortdurend moet u uw wil laten corresponderen met Gods wil. Onderga steeds lijdzaam wat Hij | |
[pagina 138]
| |
u allemaal schenkt, want Hij vergeet niemand die aan Hem denkt.
Over een vrome non wordt verteld dat ze van God wilde weten welke beloning haar ten deel zou vallen. Vele jaren bad ze daarom. Ten langen leste deelde een stem haar mee dat ze naar de hel zou gaan. Daarop sprak de non: - ‘Omdat God dat wenst, wil ik graag die pijnen ondergaan. Zijn wil is de mijne. Waar Hij wil dat ik heen ga, daar ga ik naartoe.’ Vervolgens diende ze God net als daarvoor. Vele dagen later hoorde ze weer een stem: - ‘Jij hebt God met je verdraagzaamheid zo voor Hem ingenomen dat Hij je het hemelrijk gunt.’
Om die reden zou iedereen geduld moeten hebben met hetgeen God hem laat overkomen. God doet niets zonder reden. Ook al ziet u dat het zondaren op aarde voor de wind gaat en dat zij geliefd zijn bij de heren, daarom moet u zich nog niet tot slechtheid verlagen. Al hebben ze hier op aarde geluk, dat verdwijnt onmiddellijk na de dood. De kortste weg naar de hel is voorspoed in zonden, zoals wijze mensen ons verkondigen. Verlaat u niet op uw goede werken, maar wanhoop evenmin. Wellicht heeft men als men in zonden leeft vandaag een uitstekend leven, maar morgen kan men dood zijn. Wie vandaag een zondaar heet, is dat morgen ook. Daarom is het belangrijk om te denken aan de dood en de hemelse zaligheid, zoals ons een wijs man meedeelt. In het volgende voorbeeld zal dat duidelijk gemaakt worden.
Eertijds woonde een rover in een woud waar hij kooplui beestachtig vermoordde om hun geld. De rover was gewoon te biechten bij een kluizenaar die in datzelfde woud in een boom verbleef. Maar de rover deed de penitentie niet die zijn biechtvader | |
[pagina 139]
| |
hem oplegde. Toen hij dus weer eens kwam biechten, zei de kluizenaar: - ‘Wat heeft het voor zin om je een penitentie op te leggen? Je doet die immers toch niet. Onze Heer is niet gewend op die manier zonden te vergeven. Hij eist dat men penitentie doet en niet meer zondigt. Anders hebt u geen enkel nut van de biecht.’ De moordenaar antwoordde: - ‘Beste man, ik kan niet vasten en geen straffen ondergaan. Dat valt me veel te zwaar. Leg me een lichtere penitentie op.’ Daarop sprak de goede man: - ‘U mag voortaan geen leugens meer opdissen, noch voor de grap noch in ernst.’ De moordenaar beloofde dat en ging zijns weegs. Niet veel later trof hij een man die hij onbeschoft tegemoet trad: hij vermoordde hem ter plekke en roofde diens bezit. Tegelijk kwam een groep mensen door het woud gereden. Zodra ze de dode opmerkten, vroegen ze de moordenaar of hij dat op zijn geweten had. De moordenaar bedacht dat hij niet meer zou liegen, want dat had hij met de kluizenaar afgesproken. Terstond bekende hij zijn misdrijf, waarop de mensen hem doodsloegen. De kluizenaar zag, gezeten in zijn boom, hoe engelen neerdaalden en de ziel van de moordenaar naar de hemel voerden. Daarop dacht de kluizenaar bij zichzelf: - ‘Wat mag dit te betekenen hebben? Iemand die zijn hele leven heeft geroofd en gemoord en nooit penitentie heeft gedaan, wordt met groots eerbetoon naar de hemelse gelukzaligheid gevoerd. Het heeft geen enkele zin in deze boom te blijven. Trek de wereld in: eet en drink en maak pret en plezier. Het hemelrijk zal je toch wel ten deel vallen.’ Toen hij uit de boom klom, verstapte hij zich: hij viel en brak zijn nek. De duivel voerde zijn ziel naar de hel, waar hij eeuwig zal branden.
Om deze reden mag geen mens zich verlaten op een deugdzaam | |
[pagina 140]
| |
leven. Voortdurend moet hij zich ervan bewust zijn verstandig te blijven en te hopen op een goed einde. Aldus kan de ziel behouden blijven, zoals de wijzen schrijven. Nooit ofte nimmer moet u schelden als u kwaad bent, en zeker niet over iets waar u het fijne niet van weet. Want kwaadheid verlamt uw verstand zodat u de waarheid niet meer ziet. Wat men ook tegen u zegt, u vat het verkeerd op, omdat kwaadheid u adviseert. U moet op verstandige wijze leven van wat God u geeft. Dat zal u goeddoen. Maar als er vrienden op bezoek komen of als er een feestelijke gelegenheid is, moet u uitpakken. Dan hebt u verstandig gehandeld. Als u iets goeds doet, moet u er geen acht op slaan of iemand dat verkeerd opvat. Immers, weldoen is altijd goed. En al begrijpt geen mens er iets van, hierboven is God Die alles ziet. Zijn beloning is meer waard dan de hele wereld. Dat de slechten de goeden benijden, moet de weldoener deugd doen, want zijn loon zal verdubbeld worden, mits hij het volhoudt. Sluit hebzucht uit uw hart, want dat is een blamage voor elk mens, waar hij zich ook bevindt. Vrijgevigheid, zij het met mate, kan de eer en goede naam van iemand vergroten en hem tot de gelukzaligheid brengen die nooit eindigt. Als u bij God bekend wilt zijn en rein en zuiver wilt leven, moet u alles vermijden wat u van God kan wegleiden: u moet al het wereldse vertier links laten liggen. God en aardse zaken gaan niet samen. Niemand kan twee heren dienen, zoals Christus leerde.
Er was eens een non die al vele jaren in een klooster verbleef. Nooit meer had ze haar vader, moeder of vrienden nog gezien, ofschoon die haar vaak genoeg uitnodigden om eens plezier met hen te komen maken. Verzoeken of bevelen hadden geen effect: de non verliet het klooster niet, omdat ze een devoot leven wilde leiden. Daarom had ze de wereld verlaten: ze beminde | |
[pagina 141]
| |
niemand meer dan haar Schepper. Na een tijdje voelden haar vader en moeder behoefte om met hun dochter plezier te maken: vóór ze stierven wilden ze haar nog één keer zien. Dus begaven ze zich op weg, vergezeld door een groep familieleden en met veel vertoon omdat ze de non die ze gingen bezoeken eer wilden betuigen. Zodra ze bij het klooster waren, liet men de non weten dat haar vader, moeder en vrienden gearriveerd waren. De jonkvrouw was in gebed verzonken en zei - na een ogenblik te hebben nagedacht - dat haar familie geen enkele reden had haar op te zoeken: ze moesten maar weer huiswaarts keren; zij zou wel trouw tot God in de hemel voor hen bidden. Toen haar moeder dit hoorde, werd ze erg bedroefd en ze begon zó te huilen dat iedereen medelijden kreeg. De moeder zei: - ‘Ik ga niet terug vóór ik mijn kind heb gezien.’ Niemand kon haar tot andere gedachten brengen. Daarop ging men naar de abdis: wellicht kon zij de non bewegen haar familie te woord te staan. De abdis sprak de non daarop toe: - ‘Lieve dochter, het is verkeerd dat je niet wilt spreken met je vader, moeder en vrienden, die van verre daarvoor hierheen zijn gekomen. Ik adviseer je naar hen toe te gaan. Er staat immers geschreven overeenkomstig het woord van de Heer: “Eer uw vader en moeder.”’ - ‘Mevrouw,’ antwoordde de non meteen, ‘als ik nu mijn familie bezoek, ben ik bang dat mijn hart en ziel worden afgeleid, zodat God minder aandacht krijgt: ik kan me maar met één ding tegelijk bezighouden.’ - ‘Lieve dochter, luister. Moet je je vader en moeder dan zo bedroefd laten? Alleen om even te praten? Dat zou God je hoogst kwalijk nemen. Ik zou graag willen dat je erheen gaat. Als je het niet doet, handel je verkeerd.’ - ‘Mevrouw, u raadt me iets aan waardoor ik te schande gebracht zou kunnen worden. God zelf heeft ons geadviseerd dat | |
[pagina 142]
| |
we broers, zussen, vader en moeder moeten verlaten, evenals alle wereldse goed, om uitsluitend Hem te volgen. Hij is mijn Schepper; Hij riep mij tot zijn eeuwige gelukzaligheid; Hij is te allen tijde mijn steun en toeverlaat, en niemand anders.’ Toen de abdis merkte dat ze de non niet tot andere gedachten kon brengen, gebood ze de non haar te gehoorzamen. Terstond stond de non op: ze bond een doek voor haar ogen zodat ze niets kon zien, liet zich naar haar familie brengen en groette hen. Haar moeder zei: - ‘Dochter, waaraan hebben we het verdiend dat je niet wilt kijken naar je familie? Wij zijn van ver gekomen om je te spreken, omdat we je lange tijd niet hebben gezien. Waarom heb je zo lang geaarzeld ons te zien? We meenden nog een keer pret en plezier met je te kunnen maken. Hoe is dit zo gekomen?’ De jonkvrouw antwoordde: - ‘Moeder, ik besef terdege dat u mijn natuurlijke vader en moeder, mijn tante, mijn zus en broer bent, maar mijn steun en toeverlaat ligt ergens anders, namelijk bij mijn juridische Vader Die mij uit niets schiep, voor mij stierf en mij vernietigen kan. In Hem heb ik al mijn vertrouwen gesteld. Aan Hem heb ik meer dan genoeg. Weliswaar houd ik nog steeds van u; daar doe ik mezelf een genoegen mee, maar ik verlies me in God. Ik bid voortdurend voor u en dat zal ik de rest van mijn leven blijven doen. Wees hiermee tevreden. U zult me nooit meer zien vóórdat we hierboven arriveren waar de engelen God prijzen. Daar ligt ons eeuwige heil; de rest is slechts vergankelijkheid.’ Met die woorden keerde ze terug naar het kloosterslot. De anderen keerden zeer verdrietig huiswaarts: ze zouden nooit meer komen.
Op soortgelijke wijze moeten we alles vermijden wat ons van God kan afleiden. We moeten ons verenigen met Hem, met een zuiver gemoed, zodat ál onze liefde op Hem gericht is, en niet slechts een deel. | |
[pagina 143]
| |
Als de mensen allemaal hetzelfde willen, dan moet u zich daar niet tegen verzetten. Het advies van velen is beter dan dat van één iemand. Als u zich daartegen verzet, zou men u voor een dwaas houden en u niet meer serieus nemen. U moet terdege bedenken wat er gebeurd is en wat hierna nog zal geschieden. Wijselijk moet u voortdurend oppassen voor tegenslag. Want een steen die men ziet aankomen, doet minder pijn dan eentje die u onverwacht treft. Als u dwaasheid wilt vermijden, moet u nooit in het gezelschap verkeren van mensen die wel dwaas handelen en moet u ook de plaatsen links laten liggen waar u graag zondigde, of dat nu een bordeel of een kroeg is.
Zoals eertijds een jongeman deed die met iedereen omging: hij was gewaardeerd en geliefd bij zijn makkers, omdat hij alles wat zijn vader hem had nagelaten met hen verbraste. Maar toen zijn makkers merkten dat hij geen cent meer over had, lieten ze hem vallen als een baksteen. Op die manier verloor hij zijn goederen én zijn vrienden: in zeer kommervolle omstandigheden heeft hij het land moeten verlaten. Hij trad in dienst bij een deugdzaam man en kwam weer tot welstand. Toen wilde hij terugkeren naar zijn vaderland om vrienden en verwanten op te zoeken. Zodra zijn vrienden er lucht van hadden gekregen dat hij rijk en welgesteld terug was gekomen, schoten ze hem beleefd aan: - ‘Makker, wees welkom. U hebt lange tijd gewacht en wij hebben u zeer gemist. Kom, laten we iets gaan drinken. Daar in die kroeg schenken ze uitstekende wijn. Laten we plezier gaan maken.’ - ‘Nee,’ antwoordde de jongeman, ‘ik ben nu een ander mens dan eerst. Ik ben uw makker niet meer. Jullie hebben me levend voor dood laten liggen en mij van goederen en eer beroofd. Dat interesseerde jullie in het geheel niet. Ik wil niet meer met jullie omgaan: ik zal jullie mijden als de pest. Ik zal jullie nooit meer vertrouwen.’ | |
[pagina 144]
| |
De vrienden konden er verder niets meer aan doen: de jongeman paste er goed op mensen en plaatsen links te laten liggen niet wie of waar hij dwaze en zondige dingen had gedaan. Aldus moet iedereen oppassen, zich omringen met deugdzame mensen en plaatsen en personen mijden die hem op het verkeerde pad kunnen leiden.
Wanneer u bij een vreemde aan tafel zit, moet u niet veel praten: wie u niet kennen, zouden u makkelijk voor dronken, dwaas of onbeleefd kunnen verslijten wanneer u er maar op los zou babbelen. Mensen die veel praten, kunnen wel eens iets verkeerds zeggen. Bovendien kan veel praten niet zonder zonde zijn. U moet in de rechtbank nauwkeurig aandacht schenken aan wat men beweert en doet. Op die manier zult u beter begrijpen welke rechten en regels in het land gelden, want in de rechtbank hoort men nog eens iets. Dan weet u beter wat goed of slecht is wanneer u zelf voor het gerecht moet verschijnen. Bent u rijker of welgestelder dan uw buurman of iemand anders, dan moet u hem niet minachten. Denk eraan dat hij net zo edel is als u (althans gemeten naar de beroerde menselijke maatstaven), dat u eveneens sterfelijk bent en dat geen van u tweeën weet wanneer het laatste uur zal slaan. Over mensen die in armoedige omstandigheden leven of getroffen zijn door ongeluk of tegenslag, moet u zich niet vrolijk maken. Dat zou hen immers nog meer pijn doen en kwetsen dan al hun rampspoed. Bovendien weet u niet wat de toekomst voor u in petto heeft. Houd u te allen tijde verre van weddenschappen, want dat levert niets anders op dan boosheid en verlies. Als u zich wilt ontspannen, sluit u dan op in een kamer en roep uw Schepper aan of ga een boek lezen over God of over goede manieren, maar niet over allerlei prietpraat. In gezelschap moet u boeken lezen of laten voorlezen waarin gesproken wordt over nuttige zaken. Op die manier slaat u de tijd op een goede manier stuk. Wie ple- | |
[pagina 145]
| |
zier heeft in gokken, verdoet zijn tijd. Pas op voor wellust want daar komt alleen maar haat en nijd van. Wellust vernietigt de mens naar ziel en lichaam en het maakt hem te schande, voor de mensen én God. Afgunst en hebzucht storten de mens in het verderf, naar ziel én lichaam. Die mensen worden er het zwaarst door getroffen die daar in gedachten voortdurend mee bezig zijn. Afgunst en hebzucht verlagen de mens, waar hij ook heen gaat of vandaan komt. Als een vrouw terecht kwaad is op haar echtgenoot, moet hij dat geduldig verdragen, en andersom eveneens. De wijze Socrates beweerde dat het van grote wijsheid getuigt als men thuis leert kwaadheid te verdragen. Aldus kan iemand dat beter aan als hij op een vreemde plaats komt. Want geduld kan goede raad en winst opleveren. Wanneer u iets voordeligs en nuttigs wilt aanpakken, moet u niet wachten totdat u het tot een goed einde hebt gebracht, want wachten kan groot verlies betekenen. Een afwachtende houding kan van een rijke een arme drommel maken. Wees altijd serieus: daar zult u baat bij hebben. U moet nooit liegen of iemand bedriegen. De Schrift stelt onomwonden dat een leugen de ziel doodt. Wie zich daaraan schuldig maakt, is niet bemind bij de mensen en wordt niet graag gezien, want hij brengt niemand voordeel. Mocht hij zijn broer een hak kunnen zetten, dan zou hij dat doen: zo zit een bedrieger in elkaar. Ten langen leste lopen ze tegen de lamp en worden ze voor hun ondeugden bestraft. Dat overkwam twee gezellen eens, naar ik hoorde vertellen.
Drie kameraden kwamen eens in een plaats waar ze geen eten of brood konden kopen. Omdat ze rammelden van de honger, gingen ze noodgedwongen bedelen, maar niemand gaf iets, met uitzondering van een vrouw: die gaf hun een schoteltje met tarwemeel. Daarmee maakten ze een koek en die legden ze in de | |
[pagina 146]
| |
hete as. Twee van de drie waren listig en sluw; de derde was een onnozele hals. De twee slimmeriken beseften dat ze met zijn drieën niet genoeg zouden hebben aan die ene koek. Ze stelden voor te gaan slapen en wie van hen drieën de zonderlingste droom zou hebben, zou de koek in zijn eentje mogen opeten. Dit stelden die twee voor om hun kameraad een loer te draaien zodat hij niets van de koek zou krijgen. Die twee vielen in een diepe slaap en ronkten dat het een lieve lust was. Zodra de derde dat zag, ging hij stiekem naar het vuur, haalde de koek eruit en at die helemaal op. Hij liet het zich smaken: hij was niet helemaal gek. Hij streek de as weer terug en zei verder niets. Pal daarna hieven de andere twee hun hoofd op. Ze wisten niet wat er met de koek gebeurd was. Zodra ze wakker waren, rekten ze zich uit en wreven zich de ogen uit. Daarop zei de een: - ‘Ik droomde dat ik in de hemel was.’ De ander antwoordde dat hij meende in de hel te vertoeven. Om een lang verhaal kort te maken: ze vertelden wonderbaarlijke zaken over wat ze hadden gezien. Daarop zeiden ze tegen de derde: - ‘Vriend, vertel eens wat jij gedroomd hebt.’ De onnozele antwoordde: - ‘Makkers, ik zag dat uw zielen wegvlogen: de een naar de hemel, de ander naar de hel. Ik geloofde, vrienden, dat jullie niet meer zouden terugkomen. Daarom heb ik de koek opgegeten. Makkers, als ik geweten had dat jullie terug zouden komen, zou de koek nog in de as liggen. Maar men zegt dat wie naar hemel of hel afreist nooit weerkeert.’ Op deze wijze werden de schalken verschalkt en kregen ze een koekje van eigen deeg. Men ziet dergelijke dingen wel vaker op de wereld plaatsvinden.
Trouw moet u vrouwen en jonkvrouwen beminnen. Niet omdat ze mooi, rijk of welgeboren zijn, maar om hun deugd, zuiverheid en grote hoofsheid. Van uw echtgenote moet u het | |
[pagina 147]
| |
meest houden en u moet met geen andere vrouw naar bed gaan. Prijs uw echtgenote in het openbaar, maar ook privé, tenminste als ze van goede wil is. Heeft ze een kwaadaardig karakter en volhardt ze daarin, houd u dan verre van haar. Slaan en schelden zijn uit den boze. Hoe meer geslagen wordt, hoe meer verloren gaat; hoe meer gescheld, hoe meer boosheid. Dat is nutteloos, zoals een wijs man beweert. U moet ook niemand de misdaad of misstap van voorouders, familie of kinderen voor de voeten werpen, omdat zo iemand helemaal niet zo kwaadaardig hoeft te zijn als zijn verwanten: hij zou zelfs buitengewoon deugdzaam en oprecht kunnen zijn. Werp ook iemand die van grote armoede tot welstand is gekomen dat nooit voor de voeten. Hem valt immers de eer te beurt dat hij zich zo wijs heeft gedragen dat hij rijk is geworden. Verwijt niemand dat hij ooit een slecht mens was, want iemand kan zijn slechtheid achter zich laten en zijn leven beteren, zodat hij een deugdzaam iemand is geworden. Wie dan beweert dat hij slecht is, liegt. Als een twist of ruzie is bijgelegd, moet niemand die weer oprakelen, want daardoor kan de ruzie weer oplaaien. Verzoen u hier, verzoen u daar. Wie ooit vijanden waren, worden nimmer vriendjes, zegt een wijs man in het Latijn. Te allen tijde moet u het advies van uw vrienden opvolgen. U moet ook bij twee, drie of vier te rade gaan en het beste advies eruit pikken. Maar komt u uiteindelijk uw eigen mening toch het beste voor, doe dan zoals het u goeddunkt. Geeft een knecht, kind of arme man u een advies waar u wel wat in ziet, dan moet u die raad niet in de wind slaan. Zelfs de grootste dwaas kan iets verstandigs zeggen en een arme drommel kan net zo verstandig zijn als een welgestelde. De natuur deelt verstand uit en zij begiftigt armen niet minder dan rijken, want ze heeft geen voorkeur. Daarom is verstand evenredig verdeeld tussen arm en rijk. De mening van armen minacht men vaak, omdat ze niet zoveel waard zou zijn als die van rijken. | |
[pagina 148]
| |
Alleen de mensen zijn wijs die zich onthouden van zonden en die van tevoren kunnen voorzien wat er staat te gebeuren, zodat ze zich daartegen kunnen wapenen en erop letten dat het leven eindig is. Wie zo handelt, is wijs. De kracht of de wijsheid van een onaanzienlijk man moet u niet wegwuiven, want dagelijks ziet men dat de eenvoudigen van geest veel winnen. Wilt u uw eer en goede naam bewaren, vermijd dan alle zaken die niet eervol zijn. Als u behagen schept in slechte mensen en de deugdzame uit de weg gaat, handelt u totaal verkeerd. U moet zich er altijd op toeleggen te leren en te memoriseren: daar valt eer, deugd en wijsheid mee te behalen. Door te leren verwerft men eer. Wie onderwijs versmaadt, zal met schande overladen worden en zal terecht in het ongeluk gestort worden. Wanneer vader of moeder u, terecht of ten onrechte, kapittelt, maak u dan niet kwaad en geef evenmin een bits antwoord. Blijf vriendelijk totdat hun woede gezakt is. Bent u met een mooie vrouw getrouwd, schuw dan het gezelschap van mannen die de goede naam van vrouwen bezoedelen. Immers, wie met een mooie vrouw wil pronken, blijft zelden zonder problemen. Men moet de kat niet op het spek binden. Wat u doet of laat, bedenk steeds: wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Tegen rechtvaardige mensen moet u niet schelden of tekeergaan, noch voor de grap, noch in ernst want God zal voldoening eisen ten behoeve van de rechtvaardigen. Als u door een ongeluk getroffen wordt, trek het u dan niet te zeer aan: dan hebt u dubbele pijn. Beveel het allemaal aan God, Onze Heer, aan en hoop dat Hij het ten goede zal keren, zoals Hij eertijds deed voor de brave Job vanwege diens grote lijdzaamheid.
Hier eindigt de bloemlezing van de acht kardinale deugden, | |
[pagina 149]
| |
zoals die eertijds werd opgeschreven door wijze mannen.aant. Wie die in ere houdt, doet goed. Mocht er iets verkeerds in staan, dan ligt dat aan mijn verstand. Vergeef het me: liet is geen sinecure over deze onderwerpen te schrijven. |
|