1 Hier begint het eerste boek van de Lekenspiegel
God, Die zonder begin en einde is, schiep er in zijn goddelijke barmhartige oorsprong behagen in om alle levende wezens te scheppen. Hij deed dat niet omdat Hij iets van hen verlangde, maar Hij wilde hen laten delen in zijn geschenken en zijn vreugde, zowel op aarde als in de hemel. Want toen God, Die zonder begin is, eenmaal hemel en aarde en alles wat men erop kan waarnemen had geschapen, had Hij daarover volledige beschikking en was Hij zeer verheugd. En als al deze dingen weer te gronde zouden gaan, zowel engelen als gewone mensen, en er niets anders over zou blijven dan Hij alleen zouden zijn macht en zijn glorie daar niets minder door worden.
Slechts twee soorten van alle levende wezens heeft God met redelijk bewustzijn en ook met eeuwig leven begiftigd: de engel en de ziel van de mens. Onze Heer vervaardigde die naar zijn wens en bracht ze in een vorm die Hem het beste leek.
Uit niets schiep God hemel, water, lucht, berg en dal, net als de engelen. De mens maakte Hij echter op een andere manier: namelijk uit de vier elementen lucht, water, vuur en aarde. De ziel heeft een andere oorsprong: zij is ontstaan uit de adem van Onze Heer. God blies de mens de geest van het leven in en dat is de ziel van de mens en niets anders. De engelen zijn dus uit niets ontstaan, maar Onze Heer, Die nooit ofte nimmer begin of einde kent en altijd leeft zonder ouder te worden, blies de geest in de ziel.
Vertel mij dan wat edeler is: wat uit niets is ontstaan of wat