Boek van de wraak Gods
(1994)–Jan van Boendale– Auteursrechtelijk beschermd15 Hoe de geselbroeders rondtrokken en hoe het volk zich kastijddeEén penitentie gaven ze op de volgende wijze gestalte. Zoals God, Jezus Christus, drieëndertig en een halfGa naar eindo jaar onder benarde omstandigheden op aarde wilde leven, zo wilden zij drieëndertig en een halve dag penitentie doen. Zo zijn ze vrijwillig en welgemoed met vierendertighonderd man tegelijk voortgetrokken. Menigeen verwondert zich hierover. Het was hun niet toegestaan aalmoezen aan te nemen, maar wel mochten ze eten met degene die het hun gratis aanbood. Een lange mantel met een kap was hun buitenste kledingstuk, zoals menigeen weet. Ze waren gekleed met een kaproen, waarop een vilten hoed stond met een rood kruis erop genaaid. Dit was telkens weer een groot wonder om te zien. Als ze penitentie wilden doen, trokken ze kousen, schoenen en kleren uit, uitgezonderd echter de bedekking van het onderste deel van het lichaam, zodat armen en schouders onbedekt bleven (zo hadden zij het gemaakt). Daaroverheen trokken ze een wit linnen kleed aan, met menige plooi gevouwen, precies zoals ze het hebben wilden, dat zich vanaf hun gordel uitstrekte tot beneden aan hun voeten. Zo vormden ze twee aan twee precies een kring rondom het plein van het dorp waar ze waren, al naargelang hun aantal. Ze hadden gesels laten maken waar scherpe naalden in staken, waar ze zich zo diep mee sloegen dat het rode bloed uit hun lichaam liep. Ze hadden in het Nederlands een tamelijk lang lied gemaakt waarin God met grote | |
[pagina 103]
| |
nadruk werd gesmeekt hen te beschermen tegen de dood. Twee zongen dat lied voor, zodat men het ver zou kunnen horen, en de anderen zongen het na, alsof het een litanie was. Drie keer vielen ze op hun knieen, geloof me, en telkens vielen ze met zijn allen kruisgewijs ter aarde. Daar lagen ze totdat het lied hen gelastte op te staan. Toen dit drie keer gedaan was, gingen ze naar hun priester die in het midden van het plein stond en wierpen zich allen aan zijn voeten. De priester sprak in het openbaar de geloofsbelijdenis en zij zeiden het allen na, gevolgd door hun gemeenschappelijke biecht. Onmiddellijk daarna vielen ze, zonder te talmen, op hun blote knieen ter aarde en zo schonk hij hun vergiffenis van al hun zonden. Als dit achter de rug was, trokken ze hun kousen en kleren weer aan en liepen ze, voorafgegaan door kruis en vaandel, luid zingend twee aan twee naar de kerk, zodat men het tot in de verre omtrek kon horen. Daar begaven ze zich als dappere strijders voor het beeld van de Moeder Gods en loofden God en Onze-Lieve-Vrouw in grote oprechtheid met Nederlandse zang. Twee zongen voor, alle anderen herhaalden het en riepen God aan in deemoed hen tegen de dood te beschermen. Dit deden ze twee keer per dag en drie keer op vrijdag. Dit weet ik goed, want ik heb het zelf gezien. Ze mochten niemand om geld vragen, want zo luidde hun regel. Maar ze mochten overal eten met degene die het hun vroeg. Ze hielden er veel gebruiken op na die nergens toe dienden, die het lekenvolk uit zichzelf had bedacht. Dat had weinig nut, maar dat zal ik hier verder laten rusten. Veel mensen weten daarvan. Ik hoorde te Antwerpen, waar ik verbleef, dat in de buurt van Hongarije een land ligt dat Polen wordt genoemd, dat wel een leger op de been kon brengen, als hun heer dat nodig had, ten getale van veertigduizend man, sterk, dapper en onverschrokken. Dezen waren door de dood zozeer in aantal afgenomen dat men daar nog nauwelijks een getal van tweeduizend bijeen zou hebben gekregen in heel het land. In die streek was | |
[pagina 104]
| |
een stadje waar alle mensen waren gestorven, met uitzondering echter van de pastoor, die in grote ellende achterbleef omdat al zijn vrienden dood waren. Toen hij zag dat hij totaal verlaten was van vrienden en familieleden, dacht hij aanstonds bij zichzelf dat niets zo goed zou zijn als dat hij zijn hart voortaan geheel en al zou richten op Onze Heer, van wie alle zaligheid afhangt en die niemand verlaat. Want als alle vrienden hem in de steek laten, zal Zijn eeuwige vriendschap hem vergezellen in de hemel. Hij trok weldra het bos in en bouwde met de hand een huisje in een boom, waarin hij goed beschermd was tegen wrede wilde dieren. Ook droeg hij daar eetbare vruchten naar boven, die aan de hagen groeien en die de bomen geven, om daarvan te kunnen leven. Toen hij door zijn voorraad heen was, klom hij naar beneden en ging het bos in om nieuw voedsel te zoeken. Toen hij daar bezig was, zag hij duidelijk een oude Man gaan, rood van het bloed, die een doornenkroon op het hoofd droeg, met een zeer boze uitdrukking op Zijn gezicht. Achter Hem aan liepen twaalf mannen, vervuld van grote droefheid. Daarna zag hij spoedig een aantal zeer mooie jonkvrouwen verschijnen, die geheel van verdriet vervuld bleken te zijn. Daarachter zag hij een zeer mooie koningin met een kroon op het hoofd, die zoveel licht gaf dat het hele bos erdoor verlicht werd. In die kroon was menige steen gevat - mooi en op veelsoortige wijze - die schitterde als de morgenster. Toen sprak die edele vrouw: ‘Pastoor, waarom informeert u niet naar het wonder dat u hier ziet?’ De pastoor maakte een buiging in de richting van de vrouw. ‘Vrouw,’ sprak hij, ‘ik ben zo geschrokken dat ik niet durfde te spreken.’ De vrouw zei: ‘De voorste, met de doornenkroon, is Christus, mijn enige Zoon, die ik bij Zijn Vader heb. Hij is nu zo verbitterd over Zijn edele christenen, dat Hij hen allen in het verderf wil storten en snel wil laten sterven. Daarmee is Hij in menig land al op noodlottige wijze begonnen. Omdat Hij zo verbolgen is, moe- | |
[pagina 105]
| |
ten wij Hem overdag en's nachts volgen om Zijn gemoed tot rust te laten komen. Ga onverwijld de kapel binnen die daar staat en draag de mis op. Ik hoop dat het goed zal gaan met ons.’ De pastoor antwoordde dadelijk: ‘Vrouw, ik kan niet voldoen aan uw wens, want daar zijn geen zaken zoals brood, wijn, vuur en boeken, waar men de mis mee opdraagt, noch is er, voorwaar, een koster.’ De vrouw sprak: ‘Ga erheen. U zult alle benodigdheden aantreffen die bij de mis van pas komen. Lees de mis van de heiligen van Onze Heer, tot Gods eer. We zullen naar uw mis komen luisteren.’ De pastoor ging voor, en toen ze bij de kapel arriveerden, vond hij alles gereed wat tot de mis behoort, en een koster daarbij. Daar werd de goede man toen tijdens de mis geopenbaard hoe en op welke wijze men boete zou moeten doen in verband met de verschrikkelijke sterfte, die zo groot was onder het volk. De pastoor liet dat weten aan de hertog van Polen. De hertog maakte het voorts bekend aan de koning van Hongarije, wiens leenman hij was.Ga naar eindo U moet allen weten dat ik dit heb verteld omdat ze bereid waren de waarheid onder ogen te zien. Maar in deze vorm deed het bericht her en der de ronde in Brabant. De koning van Hongarije [Lodewijk de Grote] liet alle onderdanen in zijn land spoedig boete doen, zoals dat nadien gebeurde. Of het een leugen was of de waarheid, dat laat ik in het midden. |