| |
12 Over tien punten waarmee men Gods genade kan verwerven en een leerzaam verhaal over een vrouw
De goedertierenheid van God overtreft al Zijn straf. Als Zijn goedertierenheid het niet belette, zou Hij overal straffen als een zonde werd begaan. Maar goedertierenheid kan dat beletten, zij het niet altijd. Weet dat God nu en dan straft als de zonde te groot is en men er te lang in verkeert, zoals u dagelijks kunt zien aan menigeen die het her en der overkomt. Er zijn tien punten waarmee men het best Gods genade kan verdienen.
Het eerste punt is dat de mens leert accepteren dat hij gering is als het slijk. Hij zal in zijn dagen niemand willen behagen dan God en in de ogen van de mens onaanzienlijk willen zijn. Laat ons evenwel onder ogen zien dat we God altijd ongelukkig maken met onze zonden. Toch begeert Hij te allen tijde door ons te worden gediend als een goede, trouwe Vriend. Hij beschouwt ons over het algemeen niet alleen als Zijn dienaren, maar ook als Zijn kinderen die Hij Zijn erfgoed wil geven. Wij zouden Zijn wil altijd in het oog moeten houden en iedereen zou zichzelf als de meest onaanzienlijke mens moeten beschouwen. Dit is een zeer belangrijk punt. Over het algemeen zal het u niet zo belangrijk toeschijnen dat u zo'n machtig Heer dient, maar u zult het eervoller vinden dat Hij het nu en in de toe- | |
| |
komst niet beneden zich acht dat Hij door een nietswaardige onderdaan wordt gediend.
Het tweede is een gewichtig punt: een mens zal nergens bedroefd over zijn dan om al zijn zonden en om het feit dat hij de tijd die hij heeft geleefd door nalatigheid zo dom heeft bedorven. Over alle geweld en kwaad dat men hem vroeg of laat aandoet, zal hij zich innerlijk verheugen en dat als iets goeds opvatten. Degene die het hem aandoet, zal hij bijzonder liefhebben en voor hem bidden tot Onze Heer en hij zal God danken dat Hij hem dat liet overkomen. Want God berokkent degene die Hij liefheeft graag smart en pijn. Daaraan kan iemand merken dat hij met God verbonden is.
Het derde punt is dat de mens verdriet en armoede in alle opzichten voor lief zal nemen, ter wille van Jezus Christus, Onze Heer. Die was bereid vanwege onze zaligheid honger, dorst en kou te lijden. We zullen niet meer tijdelijk bezit begeren dan we strikt nodig hebben aan leeftocht, en Christus willen navolgen, die niets anders had om van te leven dan wat men Hem gaf ter wille van God. Wat dat betreft, zullen we ons ervoor inspannen zoveel mogelijk op Hem te lijken, in armoede en vasten, in voor- en tegenspoed. Dan zal de mens bekleed zijn en sierlijk getooid met de deugden van zijn Schepper en zo een zekere gelijkenis met Hem vertonen. Het zal een bijzondere eer zijn dat de Heer van het hemelrijk, de Zoon Gods, Jezus Christus, het niet beneden zich acht dat zulke afzichtelijk stinkende drek het evenbeeld is van zijn Schepper. Als de mens meent dat zijn bezit en de vreugde en eer van zijn lichaam alsmaar toenemen, behoort hij dat te betreuren. Dan moet hij vrezen dat hij verder af komt te staan van de gelijkenis met Jezus Christus; het gaat slechter met hem, de deugden waarmee hij bekleed was, heeft hij verloren, God is hem vergeten en hij zal de meest verdrietige zijn die leeft.
Ik wil u het vierde punt tonen. De mens zal zijn medemens altijd vrolijk stemmen, en begunstigen met goede en voortref
| |
| |
felijke zaken die God niet weerspreken, al zou hij er zelf nadeel van ondervinden. Hij zal het eigen voordeel op de tweede plaats zetten en niemand schaden of benadelen. Omdat de mens ten dienste behoort te staan van de medemens, is het goed dat hij gehoorzaamheid verschuldigd is aan de Hoogste, die hem ziel, lichaam en leven heeft gegeven. We zullen de mens dus zonder aarzelen alle goeds gunnen zoals we dat onszelf doen, of meer zelfs. Dan gaan we in hetzelfde spoor, de juiste weg die naar de hemel voert en eeuwig zal bestaan.
Het vijfde punt is goed en voortreffelijk. De mens zal de dienst aan de Hoogste niet veronachtzamen, noch die aan de armen die bedelen - want dat kan hem groot voordeel opleveren! -, maar hij zal hun allen welwillend gezind zijn met een teer hart, vol mededogen, zoals de moeder dat is ten opzichte van haar kind. Hij zal innig medelijden hebben met de smart van Onze Heer, alsof hij het zelf was, en de armen te allen tijde met raad en daad terzijde staan. Zowel overdag als's nachts zal de mens zichzelf om Zijn lijden bekommeren. Dan zal God desgelijks Zijn Rijk voor hem openstellen.
Het zesde punt wil ik u noemen. De mens zal hoe dan ook niemand veroordelen om zijn zonden. Want hij kan nauwelijks bevroeden wat God, Onze Heer, op deze of gene wijze tot stand wil brengen in de mens. U zou bedroefder moeten zijn wanneer Hij die mens openlijk een zondaar noemde, dan wanneer de dood zo iemand overviel. Want een ziel is edeler dan alle lichamen tezamen die ooit op aarde kwamen. Zoals de mens zich aldoor zal hoeden voor zedelijke misstappen, zo zal hij ook altijd zijn medemens beschermen (zoals ik u hiervoor al zei) en hem afbrengen van zonden. Dat kan hij doen door steun en lering, en ook met behulp van voorbeelden. Dit is een kenmerk van de liefde tot de naaste.
Het zevende punt is dat de mens zich zal verheugen over de eigendommen van zijn medemens en diens tijdelijk bezit van aardse goederen, net zoals de moeder zich op velerlei wijze
| |
| |
verblijdt over de voorspoed van haar kind. Vooral wat de bezittingen van de geestelijke stand betreft, zal de mens zich ernstig dienen af te vragen hoe hij dat kan beschermen en in stand kan houden, alsof het van hemzelf was. U moet altijd geloven dat in de mens meer goeds aanwezig is dan men van buiten aan hem ziet. Zalig is degene die dit in acht neemt.
Het achtste punt is dat we alleen God in alle opzichten zullen liefhebben met een vrij hart, en om godswil niets anders, zodat Hij bovenal bemind wordt, als geen ander. Deugd, heiligheid, noch het verrichten van goede werken ten behoeve van de medemens zouden er de oorzaak van mogen zijn dat wij gezamenlijk iets anders zouden liefhebben dan onze Schepper. Maar men zal alle mensen in algemene zin liefhebben uit een oogpunt van naastenliefde, ter wille van God. Want dat be- hoort tot Zijn geboden. Toch kan iemand in zijn gebed met goede werken Gods zegen verwerven voor degene die hem weldeed, voor al zijn vrienden en het meest voor zijn vader en moeder.
Het negende zult u nu vernemen. Als de mens iets wil beginnen, zal hij dat doen tot lof en eer van God, zodat zijn handelen in alle opzichten altijd op de eer van God is gericht. Het is alsof God bij u zou staan en duidelijk de behoedzaamheid zou gadeslaan van al uw werken en al uw woorden. Want voor Hem die alle harten kent, blijft niets verborgen. Zo moet men altijd rekening houden met God en Hem door middel van oprechte liefde nadrukkelijk eer bewijzen, zodat we onze troost en rust geheel en al in Zijn handen leggen. Dan zijn we goed beschermd, ja, veel beter zelfs dan de gehele wereld beschermd is.
Het tiende punt wil ik u nu meedelen, zo goed ik kan. Als de mens erin slaagt deze negen punten om godswil te verwerven en Onze Heer na te volgen, moet hij Hem hartelijk danken. Met een rein hart zal hij bedenken dat dit rijke gaven zijn, die meer waarde hebben dan de hele wereld bij elkaar. Dan zal de mens zich met zijn hele hart al het goede te binnen brengen dat
| |
| |
zijn Schepper dikwijls voor hem heeft gedaan. Bedenk dat God het goede niet zonder hulp tot stand kan brengen. Daarom zal de mens zich erop toeleggen om in oprechte trouw zijn innerlijk oog op Hem te richten aan het dwarshout van het Kruis, waar Hij met Zijn wonden hing vanwege de zonden, en dan moedig met Hem lijden, alsof hij ze in zijn eigen lichaam had. Hij zal zowel's nachts als overdag in vurige liefde het beeld hiervan diep in het binnenste van zijn hart bij zich meedragen. Dan zal zijn verdriet hierover vermengd worden met een volmaakte vreugde, zodat bijna niemand met een rein, zuiver, oprecht hart en een brandend verlangen haar proeft of het moet hem veel pijn doen.
Wie kans ziet deze punten te verwerven, zal bovenal zalig zijn. Ook moeten ze eraan denken dat de Heer, die boven alles verheven is, zo genadig was om ons, vuile drek, wat de geest betreft te scheppen naar Zijn beeld. Tevens dienen ze zich te realiseren dat Hij daarna ook bereid was menselijke gestalte aan te nemen en negen maanden in een edel lichaam opgesloten wilde zitten, ja dat Hij mens werd op aarde, met een leven zo zwaar, dat het zijn gelijke niet kende. Want Hij werd gehoond op de wereld, en leed buiten Zijn schuld honger, dorst en kou tot de dood erop volgde. Dit alles wilde Hij verdragen met het oog op onze zaligheid. Wie zag ooit iets dergelijks gebeuren? Hij ging tot Zijn Vader om ons allen te verlossen van de erfzonde en de schande die ons door Adam werden aangedaan. Hij schonk ons op deze wijze Zijn vlees tot spijs en Zijn bloed, dat uit Zijn hart vloeide, tot drank. Nooit gebeurde iets dergelijks op de wereld, noch zal zoiets in de toekomst voorkomen. Na dit korte leven zal Hij het eeuwige leven geven aan al degenen die dagelijks de punten in praktijk brengen die hier vermeld staan.
Ook moet het de mens zeer droevig stemmen dat er zo weinig zijn die hier ook maar enigszins rekening mee houden. Daardoor missen ze een groot genoegen dat met dit leven ver- | |
| |
bonden is. Hij moet bidden tot Onze Heer dat Hij hem tot dit gelukkige gevoel moge brengen. Wanneer de mens in verband met zijn zieleheil in deze gunstige situatie is beland, staat hij in de genade Gods en heeft hij alles overvvonnen om zich daarin te kunnen handhaven.
Nooit verscheen op de wereld iemand die Gods gelijke was in goedertierenheid, noch iemand die zo ootmoedig was of zo mild. God is de mens altijd gunstig gezind: als iemand berouw heeft van zijn zonden en hij doet een beroep op Zijn genade, verhoort Hij hem altijd, zonder enig voorbehoud. Hier moet u acht op slaan, prelaten en andere heren, die absolutie verlenen van zonden en die zo weinig mededogen tonen ten opzichte van de mens, dat hij verstoken blijft van hetgeen hij behoeft en geheel en al in wanhoop vervalt. Dat had niet hoeven te gebeuren als de priester er toezicht op had gehouden.
Het verwondert mij zeer dat zij de zondaren zo streng oordelen, want zij zijn zelf zondaars en begeren Gods genade. Want ze lezen op zekere plaats: ‘U zult gemeten worden met de maat waar u mee meet.’ Dit laat Christus u weten. Waar Christus de tekortkomingen voorhoudt aan de geestelijken, hoort men Hem zeggen dat ze het volk onder zo'n zware last gebukt laten gaan, dat ze die zelf nooit met een vinger zouden willen aanraken. Aan tafel willen ze bovendien de beste plaats hebben. Ze maken er aanspraak op dat men hen ‘abt’ noemt en hen begroet in het openbaar overeenkomstig hun positie. Ze zoeken overal voordeel.
Hierover wil ik u een leerzaam verhaal vertellen. Ik las in een boek dat er eertijds een vrouw was die een kind had van haar zoon, ook al was dat niet zo fraai. Zij vond in haar land bisschop noch priester die het haar wilde vergeven. Toen moest zij naar de paus gaan, zodat ze zich met haar kind op weg begaf naar Rome. Toen ze in Rome aankwam, kwam ze bij toeval al spoedig bij het hof van de paus. Daar zag ze de paus uit zijn paleis
| |
| |
komen omringd door vijf of zes kardinalen. Toen de vrouw begreep wie van hen de paus was, viel ze onmiddellijk op haar knieen en sprak met luide stem: ‘Heilige vader, al mijn hoop is op u gevestigd. Ik ben hier gekomen over een afstand van wel vijfhonderd mijl, om aflaat van u te ontvangen. Vader, luister nu naar mij. Het kind dat u thans voor u ziet, verwekte een van mijn zonen bij mij. De een is dus de ander zijn broer en ik ben hun beider moeder. Lieve vader, wil mij vergiffenis schenken van alle zonden die ik heb begaan en leg mij een passende penitentie op. Ik wil haar volbrengen, hoe groot ze ook is.’ De paus keek de vrouw aan en nam haar rouw in aanmerking, alsmede de lange reis die ze maakte vanwege haar zonden, en raakte dadelijk vervuld van medelijden jegens haar. ‘Vrouw,’ sprak hij, ‘ik vergeef u deze grote zonde hierbij. Keer huiswaarts, u heeft genade ontvangen, en bega nooit meer een zonde.’ De vrouw sprak: ‘Moge God u lonen, heer, ik zal mij er van nu af aan voor hoeden.’
Toen de kardinalen dit zagen, beschuldigden ze de goede man en zeiden dat hij er verkeerd aan deed dat hij zo'n zware zonde zo gemakkelijk vergaf. De paus was hierover ontstemd en sprak terstond: ‘Als ik hieraan verkeerd gedaan heb, verzoek ik God mij onmiddellijk te straffen, maar als u mij ten onrechte beschuldigt, dat Hij u daarvoor onmiddellijk straft.’ Zij raakten ogenblikkelijk van de duivel bezeten en werden zwaar gepijnigd. Toen de paus dat zag, viel hij onmiddellijk op zijn knieen en bad tot God: aanstonds keerden ze terug in het volle bezit van hun lichamelijke vermogens.
Aan de hand hiervan kan iedereen weten dat Gods mededogen al zijn straf te boven gaat. Als de mens berouw heeft en te biecht gaat, is er reeds vergiffenis geschonken vóórdat hij bij de priester komt. Want Gods goedertierenheid vergeeft hem de zonden zonder dat hij erom vraagt, alleen al omdat hij ze bekent en er spijt van krijgt. Maar toch moet men de priester bezoeken en penitentie doen. Want God heeft zelf geschreven:
| |
| |
‘Maak uw leven bekend aan de priesters en doe wat ze u gebie- den.’ Want u dient goed te weten dat niemand zichzelf naar eigen believen penitentie kan opleggen.
|
|