schap haat toedragen en onenigheid hebben om de eerste te zijn. Dan loopt het oneervol af. Men moet een stad dus zo regeren dat als men de ene partij wil begunstigen, de andere partij daardoor niet in aanzien daalt of in het nauw gedreven wordt. Zo zal in elke stad dan altijd eendracht heersen. De grote filosoof Plato brengt dit voorschrift als volgt onder woorden: ‘Men zal de hebzuchtige niet de opdracht geven stad of burcht te beschermen, want het valt te verwachten dat hij deze door zijn hebzucht in het verderf stort.’
In Gent waren voorheen negenendertig verstandige heren die de stad menig jaar goed en wijs bestuurden. Toen ze de stad goed regeerden en het gemeenschappelijk bezit gebruikten waarvoor het bestemd was zonder daar voordeel van te hebben, en toen ze eendrachtig waren, stond de stad in hoog aanzien. Vanaf het moment dat ze het tot hun eigen voordeel wilden aanwenden en daarover onderling gingen twisten en kibbelen, gingen al hun zaken verloren [1297]. Want God wilde niet toelaten dat ze op enigerlei wijze langer regeerden en ze werden het land uitgedreven. Ze werden nauwelijks beklaagd, zodat het erop leek alsof zij en hun kinderen in rook waren opgegaan.
Begrijp dus hoe noodlottig het vonnis van God kan uitpakken. Zo is het in menige stad gegaan: God strafte zeer zwaar door middel van het volk dat hij tot aanzien bracht, als de heren te veel aan zichzelf dachten en het algemeen belang niet in de gaten hielden. Als het volk daarentegen te veel begeerde, vernederde Hij het ook terstond. Onrechtvaardige toestanden kunnen niet lang voortduren. Het is vaak gezegd: ‘Geen kwaad blijft ongewroken.’
Beste vrienden, beste heren, houd het belang en de eer van het volk in het oog, bescherm beide op voortvarende wijze en zet daarvoor te allen tijde uw leven in, want dat bent u verplicht. Als u het niet doet, gedraagt u zich trouweloos ten opzichte van uw stad omdat u Gods volk niet rechtvaardig behandelt.