Wim als voorzitter was het er gloeiend mee eens en gedachtig aan het spreekwoord: ‘Men moet het ijzer smeden als het heet is’, besloten ze onmiddellijk naar den Baron te gaan en het te vragen. Een voor een kropen ze uit de nauwe opening en toen ze de zaak weer goed onzichtbaar hadden gemaakt, trokken ze gezamenlijk in de richting van het kasteel.
De huisknecht, die opendeed, lachte al bij voorbaat, want hij wist, dat als de club in haar geheel kwam, er weer iets bijzonders te gebeuren stond.
‘Wel, wel, daar hebben we de bende weer compleet. Jullie moet meneer den Baron zeker hebben, hé? Nu, kom maar mee. Ik zal eens vragen of hij te spreken is.’
Nou dat viel nogal mee en even later stonden ze met de pet in de hand in de kamer van den Baron.
‘Wel jongelui’, begon deze vriendelijk ‘wat is er van jullie dienst?’
‘Ja, eh.... meneer de Baron, we wilden zo graag, als het mogelijk is tenminste, voor de winter in de oude schepershut vergaderen, want als het vriest is het natuurlijk in onze hut onmogelijk uit te houden.’
Ziezo, het grote woord was er uit en met een hoogrode kleur zag Wim den Baron aan, die inwendig pret had, om het kordate optreden van den voorzitter.
‘Nou’, en hier trok de Baron een bedenkelijk gezicht, ‘jullie vragen me nogal wat en mijn zoon is natuurlijk de aanstoker,’ dit tot Jan, die bescheiden achtergebleven was. ‘Maar enfin, als jullie me belooft, de zaak niet helemaal af te breken, dan geloof ik wel, dat het zal gaan.’
Glimlachend weerde hij de dankbetuigingen af en even later stonden de gelukkigen buiten opgewonden samen