zijne vragen, maar besloot onmiddellijk naar Blankhart te gaan, en de verklaring te vlagen van deze raadselachtige feiten. Weer kreeg ik bij de voordeur belet, maar ditmaal liet ik mij niet met zulk een praatje afschepen, en zond dus de meid terug met de boodschap, dat ik den notaris noodzakelijk moest spreken. Nu, toen kwam de meid terug, ik werd in de spreekkamer gelaten, en een oogenblik daarna komt papa er aan, met een gelaat zoo vriendelijk als een oorworm.
‘Mijnheer Blankhart,’ zeg ik, ‘ik ben zoo vrij u beleefdelijk te verzoeken mij de reden op te geven, waarom ik niet meer met uw vertrouwen en uwe vriendschap vereerd word.’
‘Ik wist niet,’ antwoordt mij de notaris op hoogen toon, ‘dat ik mij bij contract verbonden had, u altijd als geneesheer te gebruiken.’
‘O neen, mijnheer, gij zijt volkomen vrij een anderen dokter te laten halen, en mij het huis te verbieden, maar ik mag toch vragen, wat ik misdreven heb. Men zendt zijn dokter niet weg, en breekt niet met een vriend, zonder geldige redenen van die handelwijze te kunnen opgeven.’
‘Zeer juist, mijnheer.’
‘Welnu mijnheer, wees zoo goed mij te zeggen, wat ge tegen mij hebt, opdat ik mij, zoo mogelijk, verdedige.’
‘Welnu dan, dokter, uw gedrag is van dien aard, dat ik voortaan liever van uwe bezoeken zou verschoond blijven.’
‘Mijn gedrag, mijnheer? Verklaar u nader!’
‘Gij schijnt te vergeten, dat ge hier in mijn huis zijt, en dat niets u het recht geeft, hier te kommandeeren.’
Nu, toen werd ik ook boos, en zeg op alles behalve