manieren, wij moeten billijk zijn, en erkennen, dat zij op dit punt ook veel veranderd zou zijn, indien Hessels wat meer werk van hare opvoeding en ontbolstering had gemaakt.
Wat b. v. haar al te gemeenzamen toon betreft, wel, dat was immers des dokters eigen schuld, daar hij wel eens lachte over Dina's familiariteit, maar haar nooit bestrafte, of tot meerdere onderdanigheid vermaande. Daar kwam bij dat Hessels moederziel alleen woonde, en, gezellig van aard, nu en dan behoefte gevoelde te huis eens een praatje te maken.
‘Dokter,’ zei Dina, terwijl zij het ontbijt wegborg, ‘dokter, hoe moeten we nou met dat gedierte aan?’
‘Met wat gedierte?’
‘Och, je weet wel, met dat beest, met dien haas, dien we gisteren van de Borstelsmans jongens gekregen hebben.’
‘Ha zoo.... juist, dat beest moesten we vandaag of morgen maar opeten. Je hebt het vel er toch af, nietwaar?’
‘Het vel? Wel neen ik.’
‘Nu, dan moet je in alle gevalle er direct het vel afhalen, hoor!’
‘Het vel afhalen?’
‘Ja zeker.... meende jij misschien, dat ik het monster met huid en haar zou verslinden?’
‘Neen, dat zal wel zoo wezen, maar wie moet daar dan mee aan den gang?’
‘Hoe meen je?’
‘Wel, ik vraag, wie dat beest zou moeten villen.’
‘Jij zelf natuurlijk!’
‘Ja, dat kan je net zoo begrijpen! Meende de dokter, dat ik zoo'n gedierte zou gaan villen?’